In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag. Eiser, die stelt biseksueel te zijn, heeft op 29 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 19 november 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 14 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.
De rechtbank concludeert dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag terecht heeft gedaan. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, die op 22 augustus 2019 werd afgewezen. De minister had destijds de problemen die eiser met een zekere [naam 2] had, niet geloofwaardig geacht, hoewel de discriminatie op basis van religie wel geloofwaardig werd geacht. Eiser heeft in zijn huidige aanvraag aangevoerd dat hij vreest voor zijn leven in Irak vanwege zijn biseksualiteit, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser en dat de geloofwaardigheid van zijn relaas niet is aangetoond.
De rechtbank stelt vast dat eiser onvoldoende gedetailleerd heeft verklaard over zijn seksuele gerichtheid en de gevolgen daarvan. De minister heeft terecht opgemerkt dat eiser zijn biseksualiteit niet eerder heeft aangevoerd en dat zijn verklaringen over zijn relatie met [naam 3] tegenstrijdig zijn. De rechtbank concludeert dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers biseksualiteit niet geloofwaardig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft.