Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde ouder ten gevolge van de toeslagenaffaire. Op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) komen gedupeerden in aanmerking voor betaling van hun privaatrechtelijke geldschulden als die voldoen aan de vereisten van de Wht. Het betalen van de geldschulden wordt uitgevoerd door de uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland (SBN).
3. Eiseres heeft verzocht om betaling van haar schulden bij Santander. De Dienst Toeslagen heeft bepaald dat de schulden niet worden betaald, omdat deze niet voldoen aan de voorwaarden van de Wht.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres stelt dat haar schulden ten onrechte niet door verweerder zijn betaald. Volgens eiseres is wel degelijk sprake van opeisbare schulden, omdat in de periode voor
1 juni 2021 diverse betalingsachterstanden zijn ontstaan. De betalingsachterstanden hebben zelfs tot gevolg gehad dat de kredieten in het jaar 2020 geblokkeerd zijn geweest. Eiseres stelt verder dat het geen vereiste is dat de schulden daadwerkelijk zijn opgeëist en ter ondersteuning van haar standpunt verwijst eiseres naar de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2024en de rechtbank Gelderland van 11 april 2024. Eiseres doet daarnaast een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, de hardheidsclausule en het motiveringsbeginsel.
Wat vindt verweerder in beroep?
5. Verweerder stelt dat de schulden van eiseres niet voor betaling in aanmerking komen, omdat deze niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder b, onderscheidenlijk het tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht. Uit het dossier blijkt niet dat sprake is geweest van opeisbare betalingsachterstanden of van een (vervroegde) opeising van de volledige vordering door Santander. Het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet en van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel is geen sprake.
Wat is het toetsingskader?
6. Op grond van artikel 4.1, tweede lid, van de Wht neemt verweerder een geldschuld over als deze:
- is ontstaan na 31 december 2005;
- vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden; en
- niet is voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan.
Schulden die in ieder geval niet worden overgenomen, zijn resterende hoofdsommen van leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden.
7. Het beroepschrift is niet ingediend binnen zes weken na dagtekening van het bestreden besluit. Alvorens de zaak inhoudelijk te kunnen behandelen, dient de rechtbank daarom de ontvankelijkheid van het beroep te beoordelen. Vaststaat dat de huidige gemachtigde van eiseres het dossier in bezwaar heeft overgenomen van de voormalige gemachtigde mr. W.A. Timmer en dat de SBN daarvan op de hoogte was. Het bestreden besluit diende dan ook aan de huidige gemachtigde te worden toegestuurd. Het bestreden besluit is echter aan de voormalige gemachtigde toegestuurd en daarmee is het bestreden besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Dit brengt mee dat de beroepstermijn pas is gaan lopen op het moment dat de huidige gemachtigde op
27 mei 2024 bekend is geworden met het bestreden besluit. Het beroepschrift is op
8 juli 2024 ontvangen en is dus tijdig ingediend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de schulden bij Santander terecht niet heeft overgenomen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder b, onderscheidenlijk het tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht. Uit het e-mailbericht van Santander van 23 augustus 2022 blijkt immers dat eiseres op
31 mei 2021 geen betalingsachterstanden had en dat de vordering ook nooit opeisbaar is geweest. De rechtbank ziet geen aanleiding om niet uit te gaan van dit e-mailbericht, omdat Santander in de hoedanigheid van schuldeiser bij uitstek op de hoogte is van de allerlaatste mutaties en betalingen en daarmee het best in staat is om informatie te verschaffen over de schulden. Ook overigens is uit het dossier niet gebleken dat Santander de gehele hoofdsommen heeft opgeëist in de periode voor 1 juni 2021. Evenmin is gebleken dat de hoofdsommen door het ontstaan van betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Uit artikel 3.9 van de Algemene voorwaarden van Santander volgt weliswaar dat het krediet vervroegd opeisbaar is wanneer de kredietnemer gedurende tenminste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, maar ook in die situatie geldt dat eiseres eerst in gebreke moet zijn gesteld door Santander. Uit het dossier blijkt niet dat die ingebrekestelling heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft eiseres dat ook bevestigd. De verwijzing van eiseres naar de uitspraken van de rechtbanken Amsterdamen Gelderland, maakt het voorgaande niet anders omdat de feiten hier anders zijn dan in de door eiseres aangehaalde uitspraken. Daar komt bij dat uit voornoemd e-mailbericht van Santander, die uiteraard bekend is met haar eigen algemene voorwaarden, kan worden afgeleid dat eiseres eventuele betalingsachterstanden kennelijk op enig moment weer heeft ingelopen, waardoor vervroegde opeising is voorkomen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de achterstanden waaraan zij refereert, opeisbare achterstanden betreffen in de zin van de Wht. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de schulden van eiseres niet in aanmerking komen voor betaling.
9. De rechtbank overweegt dat het vereiste van de opeisbaarheid is vastgelegd in de Wht. Dit vereiste is dwingend geformuleerd en daarop zijn geen uitzonderingen geformuleerd. Of er een causaal verband bestaat tussen de schulden van eiseres en de toeslagenaffaire speelt daarom geen rol bij de vraag of de schulden overgenomen moet worden. Hoewel het voor eiseres wellicht niet eerlijk voelt dat haar schulden niet worden betaald, laat dit onverlet dat de regeling voor het betalen van private schulden niet tot doel heeft om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen.In de memorie van toelichting bij de Wht staat namelijk dat de regeling voor het overnemen van private schulden tot doel heeft om gedupeerden die te maken hebben met deurwaarders en schuldenproblematiek tegemoet te komen. Doordat alleen opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen.De rechtbank wijst er daarbij op, zonder af te willen doen aan de gevolgen die de toeslagenaffaire voor haar heeft, dat eiseres ten aanzien van de hier in geding zijnde schulden in de relevante periode niet kampte met de incassomaatregelen waar andere ouders met private schulden wel mee kampten. Voor deze laatsten is deze regeling bedoeld. Overigens worden hun schulden dan niet helemaal overgenomen, maar alleen het opeisbare deel van de schuld. De regeling ziet dus niet op een situatie zoals die van eiseres, waarbij geen sprake is van voor 1 juni 2021 opeisbaar geworden schulden. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich in het geval als dat van eiseres geen bijzondere omstandigheden voor die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld in haar uitspraken van 15 mei 2024, heeft de wetgever bewust gekozen voor het stellen van de eis van de opeisbaarheid in de Wht. Dit betekent dat er op het punt van de eis van de opeisbaarheid geen sprake is van een omstandigheid die niet of niet ten volle is meegenomen in de afweging van de wetgever. De rechtbank ziet dan ook geen ruimte om artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht op grond van het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing te laten. Het betoog van eiseres slaagt niet.
10. Artikel 9.1 van de Wht bepaalt dat van artikel 4.1 kan worden afgeweken voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor toepassing van deze hardheidsclausule is vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien en die tot een schrijnende situatie leiden.In wat eiseres heeft aangevoerd, hoefde verweerder geen aanleiding te zien om de hardheidsclausule toe te passen. Dat de schulden zijn ontstaan door de problemen met de kinderopvangtoeslag, is een omstandigheid die de wetgever heeft meegenomen bij de totstandkoming van de Wht.In de memorie van toelichting bij de Wht is namelijk vermeld dat het niet uitmaakt of een schuld is te herleiden tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag. Dat eiseres al twaalf jaren aan het aflossen is, daar nog vele jaren mee bezig zal zijn en het feit dat zij steeds geconfronteerd wordt met een hoog oplopende rente, betekent niet dat sprake is van een bijzondere situatie die niet is voorzien en waarin toepassing van de wettelijke bepaling zou leiden tot een zeer onbillijke en schrijnende uitkomst. In dat kader is tevens van belang dat eiseres geen inzicht heeft gegeven in haar huidige financiële situatie om te kunnen oordelen dat toepassing van de hardheidsclausule hier aan de orde is. Het uitgangspunt van de Wht is in dit kader bovendien niet het herstellen van de in het verleden geleden schade, maar toeslagenouders zoveel als mogelijk de kans te bieden om een nieuwe start te maken, vrij van incassomaatregelen. Dat daarmee niet alle door de toeslagenaffaire veroorzaakte (financiële) problemen van toeslagenouders zijn opgelost, is door de wetgever dan ook onder ogen gezien. De rechtbank onderkent dat gedupeerden zoals eiseres, die hun best hebben gedaan om incassomaatregelen te voorkomen, voor hun gevoel worden benadeeld. Ook dat kan echter geen reden zijn voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat de wetgever zich hier bij de totstandkoming van de Wht bewust van is geweest.De rechtbank begrijpt dat er voor eiseres gevoelsmatig geen verschil zit tussen een betalingsachterstand en een opeisbare achterstand, maar ook dit maakt niet dat sprake is van een bijzondere omstandigheid. De wetgever heeft namelijk bij een doorlopend krediet expliciet gekozen om alleen opeisbare betalingsachterstanden over te nemen.De rechtbank is dan ook van oordeel dat de situatie van eiseres onvoldoende schrijnend is om tot toepassing van de hardheidsclausule aanleiding te kunnen geven. Dat eiseres in een zodanig problematische of schrijnende situatie verkeert die de wetgever niet heeft voorzien, is de rechtbank niet gebleken. De verwijzing van eiseres naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 augustus 2024, leidt niet tot een ander oordeel. Dat de hier in geding zijnde private schulden van eiseres niet onder de Wht vallen, betekent overigens niet dat eiseres niet ruimhartig is gecompenseerd. Uit het dossier blijkt dat eiseres tot een bedrag van
€ 40.248 is gecompenseerd voor het deel aan ten onrechte teruggevorderde kinderopvangtoeslag en daarnaast kan zij nog aanspraak maken op een aanvullende schadevergoeding voor de door haar geleden werkelijke schade.
11. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
Anders dan eiseres heeft betoogd, is niet gebleken dat verweerder in dit dossier onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Van de schulden bevinden zich genoeg stukken in het dossier om aanknopingspunten te bieden voor de beoordeling daarvan. Het is bovendien aan eiseres om aannemelijk te maken dat haar schulden voor betaling in aanmerking komen. In het bestreden besluit is voldoende aandacht besteed aan de standpunten van eiseres en haar beroep op het evenredigheidsbeginsel en de hardheidsclausule. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 augustus 2024, doet daar niet aan af.