In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 28 augustus 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van de minister van Financiën om een schuld over te nemen, beoordeeld. Eiseres, gedupeerd door de Toeslagenaffaire, had verzocht om de overname van haar schuld aan de Beobank op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank oordeelt dat de schuld niet voldoet aan de voorwaarden voor overname, omdat deze niet voor 1 juni 2021 opeisbaar was. De rechtbank volgt hierbij de strikte uitleg van de Wht zoals gehanteerd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiseres had aangevoerd dat de eis van opeisbaarheid onredelijk is, maar de rechtbank stelt dat deze eis een kernonderdeel van de regeling is en dat de wetgever bewust voor deze strikte voorwaarden heeft gekozen.
De rechter voegt een persoonlijke noot toe, waarin hij de wetgever en de Afdeling oproept om de uitvoeringspraktijk van de Wht te heroverwegen en meer rekening te houden met de omstandigheden van gedupeerden. Hij wijst op de noodzaak van een ruimhartige toepassing van de wet, zoals bedoeld in de Memorie van Toelichting, en pleit voor een meer oplossingsgerichte benadering van individuele gevallen. Ondanks de erkenning van de zware financiële situatie van eiseres, concludeert de rechtbank dat haar beroep op de hardheidsclausule niet kan slagen, omdat de ingediende stukken onvoldoende inzicht geven in haar actuele situatie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.