In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van de minister van Financiën, dat op 21 februari 2023 is genomen. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H. Gümüş, heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van de minister om zijn private schuld, voortvloeiend uit alimentatieverplichtingen, over te nemen. De Sociale Banken Nederland (SBN) had eerder besloten om de schuld van eiser niet over te nemen, omdat deze als een privéschuld werd beschouwd. De rechtbank heeft op 14 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de alimentatieverplichting van eiser niet als opeisbare geldschuld kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de alimentatieverplichting is vastgelegd in een echtscheidingsconvenant en dat de minister onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de stelling dat er geen opeisbare betalingsachterstand zou zijn ontstaan. Bovendien heeft de minister de hoorplicht geschonden door eiser niet te horen in de bezwaarschriftprocedure, wat een essentieel onderdeel van de procedure is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet de minister het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoeden.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om duidelijk te motiveren waarom een schuld niet als opeisbaar wordt beschouwd, vooral in het kader van alimentatieverplichtingen, en bevestigt het belang van de hoorplicht in bestuursprocedures.