Overwegingen
1. Eiser is geboren op [datum] 2002 en heeft de Jemenitische nationaliteit. Hij heeft op 7 september 2023 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Eiser is geboren en opgegroeid in Saudi-Arabië. Hij stelt bij terugkeer naar Jemen problemen te vrezen vanwege zijn achternaam. Zijn opa was werkzaam bij de Verenigde Naties en is in Jemen aangevallen door gewapende groeperingen. Eisers vader is in verband hiermee door gewapende groeperingen bedreigd.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond. Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eiser is volgens verweerder niet aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Daarnaast is niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Jemen individueel of als gevolg van willekeurig geweld een reëel risico loopt om te worden blootgesteld aan ernstige schade. Verweerder heeft daarbij overwogen dat in Jemen sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld, maar dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten opzichte van andere Jemenitische burgers een hoger risico loopt om hieraan te worden blootgesteld.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser stelt allereerst dat hij alleen al vanwege de slechte algemene veiligheidssituatie in Jemen een reëel risico loopt op ernstige schade. Volgens eiser is in Jemen sprake van een ‘kale’ artikel 15c-situatie. Volgens eiser heeft verweerder het tegendeel onvoldoende gemotiveerd, gezien de ontwikkeling van het geweld in Jemen en de invloed daarvan op de humanitaire situatie. Daarnaast vindt eiser dat verweerder bij de beoordeling van de vraag of hij een reëel risico loopt op ernstige schade onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden die hij naar voren heeft gebracht. Daarnaast stelt hij met verwijzing naar uit algemene landeninformatie dat hij als terugkeerder uit het Westen, die nooit eerder in Jemen heeft verbleven, extra kwetsbaar is ten opzichte van andere Jemenieten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Een vreemdeling kan (op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de Vw) in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Deze bepaling is de omzetting naar nationaal recht van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. De hierin beschreven algemene veiligheidssituatie wordt in de praktijk geduid als ‘een 15c-situatie’.
5. Verweerder heeft zijn landenbeleid voor Jemen in dat verband vastgelegd in paragraaf C7/19 van de Vc.Ten tijde van het bestreden besluit werd daarbij een hoge mate van willekeurig geweld (minder uitzonderlijke situatie) aangenomen. Het was volgens verweerder daarbij aan de vreemdeling om aannemelijk te maken waarom juist hij specifiek een verhoogd risico loopt om slachtoffer te worden van het willekeurige geweld.
Sinds 6 februari 2025wordt in genoemde paragraaf gesproken over een relatief hoger niveau van willekeurig geweld. Een vreemdeling uit Jemen moet op basis van zijn individuele situatie en persoonlijke omstandigheden aannemelijk maken dat de omstandigheden leiden tot een verhoogd risico om slachtoffer te worden van willekeurig geweld en dat juist hij specifiek vanwege deze omstandigheden een reëel risico loopt.
6. Uit het landenbeleid van verweerder, het bestreden besluit en verweerders standpunt ter zitting volgt dat volgens hem in Jemen geen sprake is van een situatie waarin moet worden aangenomen dat een vreemdeling enkel en alleen door zijn aanwezigheid in Jemen een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank vindt met eiser dat verweerder dit niet voldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft bij de beoordeling van dit risico namelijk niet op inzichtelijke wijze beoordeeld welke invloed de strijdende partijen in Jemen hebben op de slechte humanitaire situatie in dat land. Verweerder is in het bestreden besluit in het geheel niet ingegaan op de humanitaire situatie in Jemen.
7. Uit het arrest Sufi en Elmi van het EHRM volgt dat wanneer erbarmelijke humanitaire omstandigheden voornamelijk te wijten zijn aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict, moet worden beoordeeld of een vreemdeling bij terugkeer in staat zal zijn ‘
to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame’. In de landeninformatie die door eiser is aangehaaldzijn aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat de huidige slechte humanitaire situatie in Jemen grotendeels is veroorzaakt door het jarenlange conflict, dat de situatie verslechtert, en dat een en ander mede een direct gevolg is van het handelen van de strijdende partijen. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte niet beoordeeld of is voldaan aan het criterium uit Sufi en Elmi om te voorkomen dat eiser bij terugkeer zal worden blootgesteld aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank verwijst ook naar haar uitspraak van 15 januari 2025.
8. De rechtbank volgt niet dat verweerder bij de beoordeling van het risico op ernstige schade als gevolg van willekeurig geweld ook de gestelde individuele vrees in relatie tot de problemen met eisers opa dient te betrekken, aangezien die vrees verband houdt met mogelijk gericht geweld en niet met willekeurig geweld. Verder heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zijn terugkeer uit het Westen en de onbekendheid met Jemen maken dat hij een hoger risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld dan een willekeurige Jemenitische burger. Eiser heeft niet gestaafd dat een en ander het risico op willekeurig geweld daadwerkelijk verhoogd en evenmin dat dit dan ook leidt tot een voor hem reëel risico.
9. Eiser wordt wel gevolgd in zijn standpunt dat het individuele risico om te worden blootgesteld aan ernstige schade nog onvoldoende is beoordeeld. Eiser stelt dat hij vanwege de problemen van zijn opa en vader, gelet ook op hun gedeelde achternaam, bij terugkeer heeft te vrezen voor problemen. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder niet volgt dat eisers opa werkzaam is geweest voor de VN en in Jemen is aangevallen door een gewapende groepering omdat men hem ervan verdenkt spion te zijn. Evenmin blijkt uit het bestreden besluit dat niet wordt gevolgd dat eisers vader in verband hiermee is bedreigd. Eiser heeft zich verder beroepen op landeninformatie waaruit volgt dat familieleden van critici van de autoriteiten slachtoffer kunnen worden van intimidatie, en op informatie dat elke Jemeniet die banden heeft met het Westen ervan beschuldigd kan worden een verrader te zijn in de door de Houthi's gecontroleerde gebieden.De overwegingen in het bestreden besluit dat eiser zelf nooit eerder problemen heeft gehad en dat de gedeelde achternaam geen reden is om eisers vrees aannemelijk te achten, is onvoldoende. Verweerder zal eisers verklaringen nader moeten beoordelen in het licht van de landeninformatie over Jemen.
10. Het bestreden besluit is niet zorgvuldig genoeg tot stand gekomen en is onvoldoende gemotiveerd (artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht). Gelet op het door verweerder uit te voeren aanvullend onderzoek ziet de rechtbank aanleiding om te volstaan met de vernietiging van het bestreden besluit en de opdracht aan verweerder om opnieuw op de aanvraag te beslissen.
11. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).