ECLI:NL:RBDHA:2025:6650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
NL24.48732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van mvv-aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen de afwijzing van hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij hun broer, referent. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 11 juli 2023 afgewezen, met het argument dat er geen sprake is van een dusdanige afhankelijkheid tussen de referent en zijn zussen, dat zij zonder elkaar niet kunnen functioneren. De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseressen, de referent, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen de eiseressen en de referent. De rechtbank verwijst naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat familieleven kan bestaan tussen meerderjarige familieleden, mits er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn. De rechtbank concludeert dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden in zijn beoordeling heeft betrokken en dat de emotionele band tussen de referent en eiseressen niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvragen in stand blijft. Eiseressen krijgen geen vergoeding van hun proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48732

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , V-nummer: [nummer 1]

en
[naam 2], V-nummer: [nummer 2] ,
eiseressen
(gemachtigde: mr. I.M. Hidding)
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. D. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen de afwijzing van hun aanvraag om een mvv [1] voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 3] (referent).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 11 juli 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 november 2024 op het bezwaar van eiseressen is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseressen, referent, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Referent heeft op 20 december 2021 een aanvraag gedaan voor een mvv voor eiseressen, die meerderjarige zussen van hem zijn. Referent verblijft sinds september 2014 in Nederland en heeft sinds juni 2016 een verblijfsvergunning.
3. Bij het primaire besluit heeft de minister de aanvraag afgewezen, omdat tussen referent en zijn zussen volgens de minister geen sprake is van een dusdanige afhankelijkheid dat zij zonder elkaar niet kunnen functioneren. De minister is daarom van mening dat tussen eiseressen en referent geen gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM [2] bestaat.
4. Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 7 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Referent en de gemachtigde zijn namens eiseressen op de hoorzitting verschenen.
5. Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard. Volgens de minister is er geen sprake van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiseressen en referent, omdat, alle feiten en omstandigheden in onderling samenhang in aanmerking nemend, er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvragen van eiseressen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
7. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Is sprake van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiseressen en referent?
Eiseressen voeren aan dat de minister ten onrechte stelt dat er geen sprake is van een meer dan normale emotionele wederzijdse afhankelijkheid. In dat kader hebben zij opgemerkt dat het onduidelijk is wat de minister bedoelt als hij zegt dat eiseressen zich zonder referent staande kunnen houden. Feit is dat eiseressen emotioneel enorm lijden onder het gemis van hun recent overleden moeder en van referent en dat zij meer dan gebruikelijk afhankelijk zijn van referent omdat zij morele steun van een familielid nodig hebben om hun slavenbestaan te kunnen voortzetten en volhouden. Omgekeerd is referent meer dan gebruikelijk emotioneel betrokken bij eiseressen omdat ook voor hem geldt dat dit de enige familie is die hij heeft en hij zich veel zorgen maakt over hun situatie. Door de situatie waarin eiseressen verkeren is het nagenoeg onmogelijk om op afstand emotionele steun te bieden. Voorts menen eiseressen dat de minister bij de besluitvorming ten onrechte de medische situatie van hen en referent niet heeft betrokken. Referent is afhankelijk van mantelzorg maar heeft in Nederland niemand die dit kan verzorgen. Dat eiseressen hun medische situatie niet hebben onderbouwd valt hen niet tegen te werpen nu zij door de Saoedische familie niet in de gelegenheid worden gesteld om een arts te bezoeken. Ten slotte stellen eiseressen zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2024, op het standpunt dat, omdat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid gezien de door de minister erkende serieuze medische problematiek, de minister onterecht geen belangenafweging heeft gemaakt.
8. Uit de uitspraken van de Afdeling van 27 maart 2024 [3] volgt dat er familieleven kan bestaan tussen meerderjarige familieleden buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. Het gaat erom of er sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven dat wat tussen volwassen familieleden gebruikelijk is. De minister moet bij de beoordeling hiervan alle individuele omstandigheden van het geval betrekken. Het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn voor beantwoording van de vraag of er sprake is van deze meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Van belang zijn of de familieleden hebben samengewoond [4] , de mate van financiële afhankelijkheid [5] , de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden [6] , de banden met het land van herkomst [7] en of de familieleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin [8] .
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseressen en referent. De minister heeft alle relevante aspecten, ook in samenhang, voldoende gemotiveerd bij haar beoordeling betrokken. De rechtbank stelt voorop dat zij, evenals de minister, niet twijfelt aan de goede band tussen referent en eiseressen en dat zij zich kan voorstellen dat de penibele situatie waarin eiseressen zich bevinden referent zorgen baart. De minister heeft zich echter op het standpunt mogen stellen dat er daarmee nog geen sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Bovendien hebben eiseressen zich desondanks, zoals de minister opmerkt, de afgelopen jaren zonder referent staande weten te houden. Omgekeerd heeft ook referent zich sinds zijn komst naar Nederland in afwezigheid van eiseressen staande weten te houden. De medische problemen waar referent mee te kampen heeft zijn door de minister onderkend en bij de beoordeling betrokken. Uit zijn verklaringen en de overgelegde stukken is echter niet gebleken op welke wijze zijn zussen een rol kunnen vervullen in zijn verzorging die thans niet op een andere wijze is ingevuld. Ten aanzien van de medische situatie van eiseressen kan de rechtbank niet anders dan constateren dat deze niet is onderbouwd terwijl ook niet is gebleken dat eiseressen in dat opzicht op enigerlei wijze van referent afhankelijk zijn, ook niet nadat de moeder van referent en eiseressen is overleden. De verwijzing naar het arrest van het EHRM in de zaak Martinez Alvarado tegen Nederland van 10 december 2024 [9] heeft voor de minister geen aanleiding hoeven vormen voor een ander standpunt omdat dit geen vergelijkbare zaak is. In de zaak Martinez Alvarado gaat het om een vreemdeling die vanwege een ernstige geestelijke beperking continue verzorging en toezicht nodig had, waardoor hij dagelijks afhankelijk is van de door zijn zussen verleende zorg. Daar is in de onderhavige zaak geen sprake van.
10. De rechtbank begrijpt de wens van referent en eiseressen om elkaar te ondersteunen en bij te staan. Dat is echter niet voldoende voor de conclusie dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid.
11. De minister heeft zich, gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat tussen eiseressen en referent geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. In die beoordeling heeft de minister alle individuele feiten en omstandigheden betrokken. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024 [10] hoefde de minister daarom geen belangenafweging te maken. De rechtbank bespreekt vraag of de belangenafweging deugdelijk heeft plaatsgevonden daarom niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvragen in stand blijft. Eiseressen krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2023:1188.
4.EHRM 9 oktober 2003, ECLI:CE:ECHR:2003:1009JUD004832199 (Slivenko tegen Letland), onder 97 en EHRM 18 november 2014, ECLI:CE:EHCR:2014:1118JUD00504912 (Senchishak tegen Zwitserland), onder 55-57.
5.EHRM 20 september 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0920JUD000800008 (A.A. tegen het Verenigd Koninkrijk).
6.EHRM 10 oktober 1994, ECLI:CEËCHR:1994:1010DEC002321894 (Gül ten Zwitserland).
7.EHRM 28 juni 1995, ECLI:CE:ECHR:1995:0628DEC002577794 (Jankovic tegen Oostenrijk).
8.EHRM 7 november 2000, ECLI:CE:ECHR:1107DEC003151996 (Kwakye-Nti en Dufie tegen Nederland).
9.EHRM 10 december 2024, ECLI:CE:ECHR:2024:1210JUD000447021.