ECLI:NL:RBDHA:2025:660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
NL24.52116
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De eiser, een Eritrese minderjarige, had een asielaanvraag ingediend die door de minister niet in behandeling werd genomen, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat hij minderjarig was en dat er ernstige tekortkomingen waren in de asielprocedure in Polen, waaronder het risico op pushbacks. De rechtbank oordeelde dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de correcte behandeling van de asielaanvraag door Polen. Eiser kon niet aantonen dat zijn situatie anders was dan die van andere Dublinclaimanten en dat er sprake was van systeemfouten in de asielprocedure in Polen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is geanonimiseerd gepubliceerd en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.52116

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiserV-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2006 en de Eritrese nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [2] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser is het met het bestreden besluit niet eens en voert hiertoe het volgende aan.
Eiser is minderjarig, en heeft dat onderbouwd met het tonen van een kopie van zijn doopakte op zijn telefoon. Hij wil het origineel naar Nederland krijgen, maar verweerder heeft hier geen acht op geslagen. Daarbij komt dat hij met zijn verklaringen heeft onderbouwd dat sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure in Polen. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch. [4] Meerdere lidstaten, waaronder Polen, maken zich geruime tijd en systematisch schuldig aan pushbacks. Ten aanzien van Polen heeft bovendien te gelden dat recent nationale wetgeving is aangenomen die pushbacks voorziet van een wettelijke basis. Eiser beroept zich ten slotte op artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Wanneer een vreemdeling stelt minderjarig te zijn en dit niet kan aantonen met identificerende documenten, of op een andere manier aannemelijk kan maken, wordt de vreemdeling geschouwd. Omdat de medewerker van de IND, die op 7 december 2024 het aanmeldgehoor heeft afgenomen, en de medewerkers van de politie eenheid Noord-Nederland, Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) van 14 september 2024, unaniem tot de conclusie kwamen dat eiser meerderjarig is, is het aan eiser om aan te tonen dat dit onjuist is. Als de vreemdeling dit door middel van documenten aannemelijk maakt, verschuift de bewijslast weer naar verweerder. Deze werkwijze van verweerder is door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk gevonden. [5] Nu eiser geen identificerend document heeft overgelegd, heeft verweerder van meerderjarigheid van eiser uit kunnen gaan.
5. Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Polen, dat net als Nederland partij is bij het EVRM [6] en het Handvest [7] , zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. [8] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan en dat in Polen sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [9]
6. Eiser is hier niet in geslaagd. Uit eisers verklaringen en de beroepsgronden blijkt niet dat er aanknopingspunten zijn dat in relatie tot Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Allereerst heeft de Afdeling [10] in de uitspraak van 4 september 2024 bevestigd dat de minister ten aanzien van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat niet blijkt dat Dublinclaimanten het risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van Handvest.
Eiser heeft niet met objectieve informatie onderbouwd welke omstandigheden ervoor zorgen dat dit in zijn geval anders is. De rechtbank ziet dan ook geen reden om anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan. Het standpunt van eiser dat Polen zich stelselmatig schuldig maakt aan pushbacks maakt dit niet anders. Eiser zal als Dublinclaimant niet te maken krijgen met dergelijke pushbacks als hij aan Polen wordt overgedragen. Verder is van belang dat het Hof van justitie van de Europese Unie in het arrest X van 29 februari 2024 [11] , samengevat, heeft overwogen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel deelbaar is en dat bij de beoordeling of sprake is van systeemfouten die vallen onder artikel 4 van het Handvest en daarmee de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, de situatie waarin de betrokken verzoeker zich bij of na de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat zou kunnen bevinden bepalend is, en niet die waarin hij zich bevond toen hij het grondgebied van die lidstaat aanvankelijk betrad.
7. Met het claimakkoord hebben de autoriteiten van Polen gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling wordt genomen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Mocht hij na overdracht aan Polen van mening zijn dat Polen zijn verplichtingen niet nakomt, dan ligt het op zijn weg om daarover in Polen te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Eiser heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat dit voor hem niet mogelijk is of dat dit bij voorbaat zinloos is.
8. Verweerder heeft in hetgeen eiser heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiser onverplicht aan zich te trekken.
9. Het beroep is kennelijk ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en geanonimiseerd gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening nr. (EU) 604/2013.
4.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Zoals is beschreven in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
10.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
11.In het arrest X van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.