ECLI:NL:RBDHA:2025:6506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
NL25.1857 H
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteluitspraak inzake niet tijdig nemen van een besluit door de Minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet heeft voldaan aan de eerder opgelegde beslistermijn van tien weken, die was vastgesteld in een eerdere uitspraak van 23 augustus 2024. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van de eisers. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eisers vastgesteld op € 453,50, aangezien de rechtsbijstand door dezelfde persoon is verleend en de werkzaamheden in de zaken nagenoeg identiek zijn. Deze uitspraak is een hersteluitspraak die de eerdere uitspraak van 6 februari 2025 vervangt, zonder wijziging van de uitspraakdatum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1857
en NL25.1855

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak zaken tussen

[naam] en[naam], V-nummer
s:
[nummer] en[nummer] ,
eiserseiseres
(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In
eeneerdere procedure
s(
NL24.15516 &NL24.15517) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, bij uitspraak van 23 augustus 2024 het beroep tegen het besluit van de minister gegrond verklaard. Het besluit van de minister is vernietigd en aan de minister is daarbij een beslistermijn van tien weken opgelegd.
2. Op 14 januari 2024
hebben eisers afzonderlijkheeft eiseresberoep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de
aanvragenaanvraag. In deze uitspraak beslist de rechtbank op
die beroependat beroep.
3. Omdat
de beroepen kennelijk gegrond zijnhet beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

4. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
5. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
7. In de uitspraak van 23 augustus 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft de rechtbank aan de minister een concrete beslistermijn van tien weken opgelegd, waarbinnen de minister het nieuwe besluit op de
aanvragenaanvraagvan
eiserseiseresbekend had moeten maken. De minister heeft hieraan niet voldaan.
8. Op het moment geldt voor aanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Syrië een besluit- en vertrekmoratorium. De minister besluit echter wel op zaken van Syrische vreemdelingen waarbij de termijn van 21 maanden is overschreden. De
aanvragen zijnaanvraag isingediend op 2 oktober 2022. De termijn van 21 maanden is derhalve overschreden.
De beroepen zijnHet beroep isontvankelijk en kennelijk gegrond.
9. Omdat
de beroepen gegrond zijnhet beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van
eisereseisers. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling het 8+8-wekenmodel passend geacht.
10. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de
asielaanvragenasielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval binnen acht weken op de
asielaanvragenasielaanvraagdient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. In dit geval heeft op 7 december 2023 een nader gehoor plaatsgevonden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen vier weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de
aanvragenaanvraagbekend moet maken.
11. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister aan
eisereseisers gezamenlijkeen (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1624) brengt een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb in dit geval met zich mee dat de minister één dwangsom verbeurt voor eisers gezamenlijk.

Conclusie en gevolgen

12.
De beroepen zijnHet beroep iskennelijk gegrond. Dat betekent dat
eisereseisersgelijk
krijgenkrijgt, de minister een termijn van vier weken krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
13. De rechtbank veroordeelt de minister in de door
eisereseisersgemaakte proceskosten.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, waarbij de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn.Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de
  • bepaalt dat de minister aan
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van J. Yedema, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze hersteluitspraak vervangt de inhoud van de uitspraak van 6 februari 2025, zonder wijziging van de uitspraakdatum.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.