In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de Minister van Asiel en Migratie. Eiser had eerder, in een procedure van 13 augustus 2024, gegrond beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister, wat leidde tot een opgelegde beslistermijn van zestien weken en een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding. Eiser heeft op 13 maart 2025 opnieuw beroep ingesteld, omdat de minister wederom niet tijdig een besluit had genomen op de asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is en heeft zonder zitting uitspraak gedaan, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat de minister in gebreke is gebleven. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en heeft een nieuwe dwangsom van € 100,- per dag opgelegd, met een maximum van € 7.500,-. Tevens zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.