ECLI:NL:RBDHA:2025:6495
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige door de minister van Asiel en Migratie
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser, een Turkse onderdaan, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor arbeid als zelfstandige beoordeeld. Eiser diende zijn aanvraag in op 10 juli 2024, maar de minister van Asiel en Migratie wees deze af op 30 augustus 2024, omdat eiser niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet van het mvv-vereiste werd vrijgesteld. Na een bezwaarprocedure bleef de afwijzing in stand, wat leidde tot het beroep van eiser.
De rechtbank oordeelt dat de minister het mvv-vereiste terecht aan eiser kan tegenwerpen. Eiser stelt dat dit in strijd is met het Turks associatierecht. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van dezelfde rechtbank, waarin het mvv-vereiste als afwijzingsgrond voor Turkse onderdanen is besproken. In een uitspraak van 1 november 2024 werd een vergelijkbaar beroep ongegrond verklaard, en in een latere uitspraak van 9 april 2025 werd bevestigd dat er geen aanleiding is om van deze eerdere uitspraak af te wijken. Aangezien de gronden van eiser identiek zijn aan die in de eerdere procedures, komt de rechtbank tot de conclusie dat ook het beroep van eiser ongegrond is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning in stand blijft. De minister is niet verplicht om de proceskosten van eiser te vergoeden. Eiser kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.