ECLI:NL:RBDHA:2025:6478
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor Turkse onderdaan op basis van mvv-vereiste
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had op 27 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor arbeid als zelfstandige. De minister heeft deze aanvraag op 30 oktober 2023 afgewezen, omdat de eiser niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet van dit vereiste was vrijgesteld. Na een bezwaarprocedure heeft de minister het besluit gehandhaafd.
De rechtbank heeft in deze procedure beoordeeld of de minister het mvv-vereiste kon tegenwerpen aan de eiser. De eiser stelde dat dit in strijd was met het Turks associatierecht. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van 1 november 2024, waarin het mvv-vereiste als afwijzingsgrond voor Turkse onderdanen ongegrond was verklaard. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van de eiser overeenkwamen met die in eerdere procedures en dat er geen aanleiding was om van de eerdere uitspraak af te wijken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.