7.2.De minister heeft hieraan in zijn beleid nadere invulling gegeven. Paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) vermeldt dat een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) als aan de cumulatieve voorwaarden wordt voldaan:
[…];
[…];
de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
De beroepsgronden
8. Eiseres stelt dat het besluit onzorgvuldig is genomen. Zij wijst op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 14 februari 2024.6 Gezien de grote hoeveelheid overgelegde stukken waaruit haar rol als moeder blijkt, kan volgens eiseres niet worden gesproken van marginale zorg- en opvoedingstaken. Zij had op basis van artikel 8 van het EVRM een voortzetting van haar verblijfsvergunning dienen te krijgen. Daarbij stelt eiseres dat op geen enkele wijze het belang van de kinderen is meegewogen. Zij heeft een ouderschapsplan overgelegd en stelt dat dit een aanknopingspunt had moeten zijn voor de minister om door middel van het inschakelen van een onafhankelijke deskundige nader onderzoek te doen naar hoe de omgang verloopt met de kinderen en welk lichamelijk en emotioneel effect het heeft op de kinderen indien eiseres Nederland zou moeten verlaten.
Daadwerkelijke zorgtaken (voorwaarde c)
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een ouderschapsplan overgelegd waaruit volgt dat zij de kinderen op maandag van school haalt en in de avond naar de vader van de kinderen brengt, en dat zij de kinderen om het weekend heeft. De minister heeft kunnen tegenwerpen dat het ouderschapsplan slechts een situatie beschrijft zoals die door eiseres en haar ex-partner is afgesproken. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat ook feitelijk invulling wordt gegeven aan dit ouderschapsplan en welke zorg- en opvoedtaken zij op zich heeft genomen. Ook uit de verklaring van het Leger Des Heils blijkt niet dat eiseres invulling geeft aan de zorgtaken. Verder heeft eiseres foto’s overgelegd, maar deze foto’s bevatten geen tijdsstempel en daar zit geen nadere toelichting bij. De foto’s heeft de minister onvoldoende mogen vinden om de feitelijke rol in de verzorging van de kinderen te onderbouwen. De rechtbank overweegt verder dat tijdens de hoorzitting naar voren is gekomen dat het van belang is dat eiseres de daadwerkelijke zorgtaken met stukken onderbouwd. Tijdens de hoorzitting heeft eiseres aangegeven dat zij whatsappberichten heeft tussen haar en de vader van de kinderen, dat zij een extra brief van de begeleider van het Leger des Heils wil overleggen, en dat zij wellicht een verklaring van de school van de kinderen dat zij de kinderen ophaalt van school en ook betrokken is bij de schoolgang van de kinderen wil overleggen. De rechtbank stelt vast dat eiseres in beroep geen van deze stukken heeft overgelegd. Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat eiseres zich betrokken voelt bij het welzijn van haar kinderen, is het aan eiseres om met bewijsstukken te onderbouwen dat zij al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken verricht. Eiseres is in het onderbouwen hiervan niet geslaagd. Dat eiseres in bewijsnood verkeert volgt de rechtbank niet, nu eiseres heeft aangegeven dat zij nog in contact staat met het Leger des Heils en ook valt niet in te zien dat zij geen stukken kan overleggen van school of andere derden waaruit haar zorgtaken kan worden opgemaakt. Daarom bestaat er geen steun voor de conclusie dat eiseres niets ter onderbouwing van haar standpunt kan overleggen.
Afhankelijkheidsverhouding (voorwaarde d)
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat de kinderen gedwongen worden de Europese Unie te verlaten als aan eiseres geen verblijfrecht wordt verleend. De minister wijst er allereerst terecht op dat, hoewel de aanwezigheid van beide ouders wenselijk en bevorderlijk is voor de ontwikkeling van de kinderen, eiseres niet met stukken aannemelijk heeft gemaakt dat een scheiding van haar kinderen onevenredige gevolgen zal hebben, bijvoorbeeld vanwege een achterstand in hun emotionele of geestelijke ontwikkeling. De minister heeft in het bestreden besluit kenbaar de belangen van de kinderen en de relevante omstandigheden meegewogen. De minister heeft daarbij kunnen meewegen dat eiseres niet met stukken of verklaringen heeft aangetoond dat een normale lichamelijke en emotionele ontwikkeling van de kinderen in het geding zou zijn. Ook heeft de minister mogen meewegen dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij (inmiddels) meer dan marginale zorg- en opvoedtaken voor de kinderen verricht, dat zij sinds hun geboorte hun hoofdverblijf bij hun vader in Nederland hebben gehad en dat de vader ook de primaire en enige verzorger van de kinderen is. De rechtbank is van oordeel dat, nu eiseres geen stukken ter onderbouwing van de afhankelijkheidsrelatie heeft overgelegd en ook niet de gevolgen van de scheiding van eiseres met haar kinderen heeft geïndividualiseerd en onderbouwd waarom deze gevolgen in haar geval onevenredig zouden uitpakken, de minister ook geen aanleiding heeft hoeven zien om nader onderzoek te doen door inschakeling van een (onafhankelijke) deskundige.