ECLI:NL:RBDHA:2025:6461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
NL25.14984
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, die in deze procedure de minister van Asiel en Migratie als verweerder had, had op 11 februari 2025 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen. Deze maatregel werd op 31 maart 2025 opgeheven, maar eiser stelde dat de maatregel te laat was omgezet, waardoor hij recht had op schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek op 25 maart 2025 rechtmatig was, maar dat de omzetting van de maatregel op 31 maart 2025 onrechtmatig was, omdat verweerder niet tijdig had gehandeld. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 200,- voor de twee dagen dat hij onterecht in bewaring was gehouden. Daarnaast werden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 907,-. De uitspraak werd gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14984

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 11 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Verweerder heeft de maatregel van bewaring op 31 maart 2025 opgeheven.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 7 april 2025.

Overwegingen

Inleiding
1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 31 maart 2025 (in de zaak NL25.12581) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 25 maart 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 25 maart 2025.
Omzetting van de maatregel
3. Eiser voert aan dat de bewaringsmaatregel van 11 februari 2025 te laat is omgezet. Eiser heeft op 27 maart 2025 zijn rechtsmiddelen tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag ingetrokken. De maatregel is pas 31 maart 2025 opgeheven. Eiser meent dan ook recht te hebben op 4 dagen schadevergoeding.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] , volgt dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt door een vreemdeling niet binnen twee dagen op grond van een andere wettelijke bepaling in bewaring te stellen. Uit het dossier blijkt dat eiser op 27 maart 2025 zijn rechtsmiddelen tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag heeft ingetrokken, zodat het voor verweerder op 27 maart 2025 ook duidelijk moet zijn geweest dat de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring niet langer op een juiste wettelijke grondslag berustte. Verweerder had de maatregel uiterlijk 29 maart 2025 moeten omzetten. Omdat verweerder de maatregel pas op 31 maart 2025 heeft omgezet, is eiser onrechtmatig in bewaring gehouden. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen voor de twee dagen waarop eiser ten onrechte van zijn vrijheid benomen is geweest. Per dag dat hij in het detentiecentrum heeft verbleven krijgt eiser € 100,-. De schadevergoeding bedraagt dus € 200,-.
5. De rechtbank ziet geen reden om de bewaring op enig moment voor 29 maart 2025 onrechtmatig te achten.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen voor een bedrag van € 200,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1082), 21 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:504) en 31 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2245)