ECLI:NL:RBDHA:2025:6422

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
23_8242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek op grond van de AVG en de belangen van medewerkers

In deze zaak heeft eiser een inzageverzoek ingediend op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bij de minister van Financiën. De minister heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen, maar heeft ook bepaalde persoonsgegevens geweigerd op grond van de AVG en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 19 maart 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft waarom bepaalde informatie niet verstrekt kon worden. De rechtbank oordeelt dat het recht op inzage in persoonsgegevens zwaarder weegt dan de belangen van derden, zoals medewerkers van de Belastingdienst. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de belangen van eiser en de bescherming van persoonsgegevens in overweging neemt. Tevens moet de minister het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8242

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: R.V. Lie-A-Lien),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: mr. A. van der Linden en mr. A. Strooper).

Procesverloop

1. Eiser heeft een inzageverzoek gedaan op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 28 juni 2023 gedeeltelijk toegewezen. Met het bestreden besluit van 25 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dit besluit gebleven.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Verweerder heeft documenten overgelegd met de mededeling dat alleen de rechtbank kennis mag nemen van deze stukken. [1] Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van de vertrouwelijke stukken. [2]
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft gevraagd om een overzicht van zijn persoonsgegevens die in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) geregistreerd stonden. [3] Verweerder heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen en een overzicht verstrekt van in de FSV verwerkte persoonsgegevens van eiser, zoals BSN, naam, geboortedatum en KVK-nummer. Verweerder heeft een aantal persoonsgegevens geweigerd op grond van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder i, van de AVG en artikel 41, eerste lid, aanhef en onder i, van de Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG). In beroep heeft verweerder meegedeeld dat de bron van de vermelding een e-mail betreft. De persoonsgegevens van eiser die in die e-mail staan zijn al aan hem verstrekt. Voor het niet verstrekken van de naam van de organisatie of persoon die de e-mail heeft verzonden beroept verweerder zich op de uitzonderingsgrond van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder h, van de UAVG.
Wat zijn de regels?
3. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Het beroep is gegrond, omdat verweerder in beroep nieuwe informatie heeft verstrekt. Verder is het recht op inzage bedoeld om vast te stellen of persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt en juist zijn. Het recht op een rechtmatigheidscontrole weegt zwaarder dan het belang van de bescherming van rechten van derden. Informatie over de onjuiste aangifte, welke aangifte en soort belasting, de melding, wie de melding heeft ingediend, het bekijken van de melding, wie de melding heeft bekeken, het besluitvormingsproces om er verder niets mee te doen, de terugkoppeling aan de melder, zou kwalificeren als contextinformatie om te kunnen controleren of persoonsgegevens juist en in overeenstemming met de AVG zijn verwerkt en om te voorkomen dat persoonsgegevens in de toekomst niet in overeenstemming met de AVG worden verwerkt. Verweerder zal op zijn minst moeten aangeven of de melding is gedaan door een particulier persoon of door een bedrijf of overheidsinstantie. Bij natuurlijke personen zou categorisch toegelicht kunnen worden wie de melding heeft gedaan door te benoemen dat het een persoon is met aanduiding van zijn of haar functie. Rechtspersonen en overheden hebben niet dezelfde rechten en vrijheden als natuurlijke personen, zodat die informatie in ieder geval als contextinformatie kan worden verstrekt. De beslissing om geen informatie over de individuele belangenafweging te verstrekken komt neer op een categorische inperking van het recht op inzage. Het categorisch beperken van informatie vereist sectorspecifieke wetgeving. Verweerder stelt ook ten onrechte dat geen inzage hoeft te worden gegeven in de e-mail die de bron is van de vermelding in de FSV.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Verweerder heeft in het verweerschrift meegedeeld dat de bron van de vermelding een e-mail betreft. Verweerder verstrekt de naam van de organisatie of persoon die de e-mail heeft verzonden niet en beroept zich daarbij op de niet eerder genoemde uitzonderingsgrond van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder h, van de UAVG. Verder heeft verweerder vlak voor de zitting nadere informatie verstrekt over de toegepaste weigeringsgronden, waarbij verweerder voor het eerst stelt dat inzage in gegevens moet worden geweigerd vanwege zijn belang bij een ongestoorde gedachtewisseling. Deze nieuwe informatie kan niet worden aangemerkt als een nadere toelichting op de al in het bestreden besluit ingenomen standpunten. Het bestreden besluit was daarom onvoldoende gemotiveerd en moet worden vernietigd. Het beroep is gegrond.
5.1.
De rechtbank zal onderzoeken of, gelet op de motivering die verweerder in beroep heeft gegeven, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
5.2.
De rechtbank heeft met toestemming van eiser kennisgenomen van de geweigerde gegevens. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de naam van de organisatie of persoon die de e-mail heeft verzonden mocht weigeren op grond van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder h, van de UAVG. Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat door het geven van inzage aan eiser in de geweigerde informatie de belangen van medewerkers en andere personen zouden kunnen worden geschaad. De betreffende ambtenaar/ambtenaren zijn niet direct inhoudelijk bij eiser betrokken geweest. Het signaal is enkel aan zijn/haar naam gekoppeld in de FSV vanwege zijn/haar administratieve rol binnen de belastingdienstorganisatie. Verweerder heeft ook gewezen op een risico op het gebruik van gegevens van ambtenaren voor doxing, stalking, bedreiging etc. De rechtbank vindt dat de minister afdoende heeft gemotiveerd waarom hij de belangen van medewerkers en andere personen zwaarder heeft laten wegen dan eisers recht op inzage. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat de opname van eiser in de FSV niet heeft geleid tot fiscale problematiek.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat de geweigerde informatie, naast de namen van medewerkers en andere personen, ook andere gegevens zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de AVG betreft. Ten aanzien van deze gegevens heeft verweerder zich beroepen op zijn eigen belang van een ongestoorde gedachtewisseling of standpuntbepaling. Onder verwijzing naar jurisprudentie heeft verweerder gesteld dat onder ‘anderen’ ook de verwerkingsverantwoordelijke zelf wordt verstaan. [4] Volgens verweerder is de toegepaste beperking noodzakelijk, omdat anders een onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ongestoorde gedachtewisseling die benodigd is door de Belastingdienst in haar communicatie met anderen waaronder ook begrepen andere overheidsorganisaties dan wel een organisatie die overheidstaken uitvoert. Eiser heeft onder verwijzing naar jurisprudentie op de zitting gesteld dat de bescherming van het belang van een ‘ongestoorde gedachtewisseling’ niet van toepassing is op e-mails. [5] Ook heeft eiser op de zitting gesteld dat volgens vaste rechtspraak het belang van de ongestoorde gedachtewisseling (of persoonlijke beleidsopvattingen) tussen ambtenaren niet een gewichtig belang is op grond waarvan het noodzakelijk is een uitzondering te maken op het recht van betrokkene op kennisneming. [6] Verweerder is hierop op de zitting niet ingegaan.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat alle informatie in het onderliggende document geweigerd mocht worden. Het gaat hier niet het bepalen van een standpunt in het kader van een procedure tegen eiser of om een advies van een advocaat, maar om een melding die heeft geleid tot opname in de FSV. De rechtbank stelt vast dat het zowel communicatie met anderen als interne communicatie tussen ambtenaren van verweerder betreft. De stelling van verweerder dat deze informatie niet kan worden verstrekt, omdat daarmee inbreuk wordt gemaakt op het belang van een ‘ongestoorde gedachtewisseling’, komt er in wezen op neer dat verweerder altijd alle persoonsgegevens die zijn opgenomen in correspondentie tussen ambtenaren van verweerder onderling en tussen ambtenaren van verweerder en andere organisaties zou mogen weigeren. Dit zou teveel afbreuk doen aan de rechten van eiser op grond van de AVG. Verweerder moet nader motiveren waarom het noodzakelijk is om een uitzondering te maken op het recht van eiser op kennisneming van zijn persoonsgegevens en informatie over de bron van die gegevens. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit kunnen dus niet in stand worden gelaten.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het inzageverzoek te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 25 oktober 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)
Artikel 15
1.De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.
4. Het in lid 3 bedoelde recht om een kopie te verkrijgen, doet geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 23
1. De reikwijdte van de verplichtingen en rechten als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 en artikel 34, alsmede artikel 5 voor zover de bepalingen van dat artikel overeenkomen met de rechten en verplichtingen als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22, kan door middel van een Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke wetgevingsmaatregel die op de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker van toepassing is worden beperkt, op voorwaarde dat die beperking de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet laat en in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter waarborging van:
[…]
i. i) de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen
[…].
Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG)
Artikel 41
1. De verwerkingsverantwoordelijke kan de verplichtingen en rechten, bedoeld in de artikelen 12 tot en met 21 en artikel 34 van de verordening, buiten toepassing laten voor zover zulks noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van:
[…]
h. een taak op het gebied van toezicht, inspectie of regelgeving die verband houdt, al is het incidenteel, met de uitoefening van het openbaar gezag in de gevallen, bedoeld in de onderdelen a, b, c, d, e en g;
i. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen
[…].

Voetnoten

1.Artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
3.Op grond van artikel 15 van de AVG.
4.Arresten van de Hoge Raad van 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4663 en ECLI:NL:HR:2007:AZ4664.
5.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3373 en van 5 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:352, r.o. 7.1.
6.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3726, r.o. 3.3, en uitspraken van de Afdeling van 2 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP2831, r.o. 2.5.1, en van 5 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:352, r.o. 7.1.