ECLI:NL:RBDHA:2025:6420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
C/09/679723 / FA RK 25-839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing en wijziging zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van de kinderen naar [plaats 2]. De moeder, die samen met haar partner een huis aan het bouwen is in [plaats 2], verzocht om toestemming om met de kinderen te verhuizen, terwijl de vader zich hiertegen verzette. De rechtbank heeft de belangen van de kinderen en de vader afgewogen tegen de wensen van de moeder. De rechtbank oordeelde dat de kinderen in hun vertrouwde omgeving in [geboorteplaats] moeten blijven wonen, gezien hun leeftijd en de impact van een verhuizing op hun sociale leven en school. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder geen noodzaak heeft aangetoond voor de verhuizing en dat de voordelen van de verhuizing niet opwegen tegen de belangen van de kinderen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder afgewezen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald. Tevens is een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen in een week-op-week-af regeling bij beide ouders verblijven. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om hulpverlening te zoeken voor hun communicatieproblemen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 25-839
Zaaknummer: C/09/679723
Datum beschikking: 11 april 2025

Vervangende toestemming verhuizing, hoofdverblijf en zorgregeling

Beschikking op het op 4 februari 2025 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. T. Kocabas te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A. van Bendegem te Zoetermeer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
 het verzoekschrift;
 de bijlagen van 13 februari 2025 van de moeder;
 het verweerschrift, tevens zelfstandige verzoeken, van 10 maart 2025 van de vader;
 de bijlage van 12 maart 2025 van de vader.
De minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , hebben in het gesprek met de kinderrechter hun mening gegeven.
Op 14 maart 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
 de ouders, ieder bijgestaan door hun advocaat;
 [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

 Partijen zijn gehuwd geweest van 29 augustus 2009 tot 23 december 2021.
 Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2011 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats] .
 De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
 De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.

Verzoek en verweer

De moeder verzoekt:
 om haar vervangende toestemming te verlenen om samen met de kinderen te verhuizen naar [plaats 2] ;
 de zorgregeling tussen de kinderen en de vader te wijzigen, zodat de kinderen elk tweede weekend bij de vader verblijven, van vrijdag 19:00 uur tot zondag 20:00 uur, waarbij de moeder zal halen en brengen;
voor zover het verzoek van de moeder voor vervangende toestemming verhuizing wordt afgewezen, verzoekt zij:
 te bepalen dat de kinderen voortaan hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vader;
 de zorgregeling tussen de kinderen en de moeder te wijzigen, zodat de kinderen twee opeenvolgende weekenden van vrijdag na schooltijd tot zondag 20:00 uur bij de moeder verblijven en daarna één weekend bij de vader, waarbij de moeder zal halen en brengen en waarbij de vakanties en feestdagen worden verdeeld volgens het voorstel van de moeder;
 althans een zodanige beslissing te nemen die de rechtbank in het belang van de kinderen juist acht;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de vader zelfstandig:
 primair: de moeder een verhuisverbod op te leggen;
 subsidiair:
  • te bepalen dat de zorgregeling zal worden gewijzigd in een week-op-week-af regeling, waarbij de kinderen in de week dat zij bij moeder verblijven in [plaats 1] dienen te verblijven;
  • te bepalen dat de vakantieregeling voor de zomervakantie voor beide ouders drie aaneengesloten weken behelst;
 meer subsidiair:
  • te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen, zoals door de moeder subsidiair wordt verzocht, wordt bepaald bij de vader;
  • te bepalen dat de zorgregeling zal worden gewijzigd waardoor de kinderen bij de moeder verblijven twee opeenvolgende weekenden van vrijdag na schooltijd tot zondag 19:00 uur en daarna één weekend bij de vader, waarbij de moeder zorg zal dragen voor het halen en brengen van de kinderen, alsook tijdens de vakanties en feestdagen;
  • te bepalen dat de vakantieregeling voor de zomervakantie voor beide ouders drie aaneengesloten weken behelst;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Wettelijk kader
Artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat in geval van een gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Aangezien tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat een vergelijk op de voet van het vijfde lid van dit artikel tussen de ouders niet mogelijk is, zal de rechtbank een beslissing nemen.
Uit vaste jurisprudentie volgt – onder meer Hoge Raad, 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008: BC5901 – dat bij de beslissing over vervangende toestemming voor de verhuizing van het kind alle omstandigheden van het geval in acht moeten worden genomen.
Dit kan er ook toe leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang overweging van de eerste orde moet zijn bij de te verrichten belangenafweging. Het gaat dan onder andere om:
  • het recht en belang van de moeder om het leven opnieuw in te richten;
  • de noodzaak voor de moeder om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de vader te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de vader en de kinderen op onverminderd contact met elkaar in de vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de vader en de kinderen voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de kinderen, hun mening en de mate waarin de kinderen zijn geworteld in de omgeving of juist gewend zijn aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van het contact na de verhuizing.
Bovenstaande opsomming is niet bedoeld als bepaling van criteria waaraan ieder afzonderlijk moet worden voldaan, maar bij de beoordeling moet een belangenafweging gemaakt worden met inachtneming van genoemde omstandigheden. De door de rechtbank in acht te nemen omstandigheden zijn ook niet beperkt tot objectief verifieerbare omstandigheden. Dit volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad op 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:901.
De rechtbank stelt voorop dat de moeder in beginsel het recht heeft om in vrijheid haar leven (opnieuw) in te richten en samen met de kinderen een leven op te bouwen in [plaats 2] . Dit recht van de moeder wordt echter begrensd door de belangen van de kinderen en het belang van de vader om zorg te dragen voor de kinderen. Om deze redenen dient de rechtbank te beoordelen of de belangen van de kinderen zich tegen een verhuizing verzetten en dient de rechtbank een afweging te maken van de belangen van de ouders en de kinderen.
Inhoudelijke beoordeling
Zoals op de zitting is aangegeven, zal de rechtbank de moeder geen vervangende toestemming verlenen om met de kinderen naar [plaats 2] te verhuizen. De rechtbank heeft daartoe de volgende belangenafweging gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de kinderen en de vader is dat de kinderen in (of, in ieder geval, in de buurt van) [geboorteplaats] blijven wonen. Bij continuering van de huidige situatie, waarbij beide ouders in [geboorteplaats] wonen, kunnen de kinderen gemakkelijk tussen hun ouders heen en weer. Hoe ouder de kinderen worden, hoe meer activiteiten zij ook buitenshuis zullen hebben. Hoe langer de reistijd tussen de ouders, hoe lastiger het wordt om in een weekend waarin ook wordt gesport, met vrienden wordt afgesproken of wordt gewerkt, nog naar de andere ouder toe te gaan. De kinderen hebben met beide ouders een goede band. Weliswaar verblijven de kinderen op dit moment meer tijd bij de moeder dan bij de vader, maar de kinderen zouden graag meer tijd met hun vader willen doorbrengen. De kans dat een verhuizing van de kinderen naar [plaats 2] het contact met de vader onder druk zal zetten, is dan ook groot – te meer nu de verstandhouding tussen de ouders niet erg goed is.
Dat geldt overigens ook voor het contact met de ouders van de man die nu ook in de buurt wonen en regelmatig op [minderjarige 2] en het halfzusje van de kinderen passen. Daarbij hebben beide kinderen een leeftijd waarop een verhuizing zoals de moeder voor ogen heeft, vergaande veranderingen meebrengt voor school en vrienden en om die reden voor hen een uitdaging zal zijn. [minderjarige 2] zit in groep 7 en gaat volgend schooljaar naar groep 8. Hij heeft veel vriendjes in de buurt en basketbalt in het weekend. [minderjarige 1] is een zeer intelligent meisje dat op de basisschool moeite had om vrienden te maken. Ze heeft nu wel haar plek gevonden en schaatst ook in het weekend. Een verhuizing naar de andere kant van het land, waar ook de plaatselijke gebruiken en gewoonten anders zijn dan in de Randstad en waar een ander dialect gesproken wordt, zal veel van deze kinderen vragen.
De moeder heeft samen met haar partner een stuk grond gekocht in [plaats 2] en is bezig daar een huis te bouwen. Inmiddels heeft de vrouw ook promotie gemaakt op haar werk. Mocht zij voorheen op de locatie in [plaats 3] werken, nu moet zij minimaal 3 dagen per week op locatie in [plaats 4] zijn. De moeder stelt dat de noodzaak voor de verhuizing is gelegen in de reistijd van en naar haar huidige baan en het feit dat zij zich door het gedrag van de vader onveilig voelt in [geboorteplaats] . Ten aanzien van de reistijd voor het werk van de moeder overweegt de rechtbank als volgt. De moeder werkt in [plaats 4] en wil verhuizen naar [plaats 2] . De reistijd [plaats 4] – [geboorteplaats] bedraagt 2 uur enkele reis. Echter, de reistijd [plaats 2] – [plaats 4] bedraagt 1 uur. De rechtbank acht de vermindering in de reistijd van de moeder (6 uur per week) niet opwegen tegen de belangen van de kinderen om in [geboorteplaats] te blijven. Bovendien zou dit betekenen dat de reistijd in de omgangsweekenden met de vader, voor een aanzienlijk deel van de moeder naar de kinderen wordt verschoven, wat de rechtbank evenmin in hun belang acht. Ten aanzien van het gevoel van onveiligheid van de moeder overweegt de rechtbank dat de moeder op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat haar veiligheid door het gedrag van de vader in gevaar is. Wel hebben beide ouders op de zitting erkend dat zij een slechte onderlinge communicatie hebben; zij hebben geen tot zeer weinig contact. Dat de moeder spanningen ervaart in het contact met de vader weegt echter niet, ook niet in combinatie met de verminderde reistijd, op tegen het belang van de vader en de kinderen dat de kinderen in de omgeving van [geboorteplaats] blijven. Het is wel reden om hulpverlening te zoeken. Het stemt de rechtbank hoopvol dat de moeder, hoewel zij op dit moment een traject als ‘ouderschap blijft’ nog niet aan wil gaan, heeft aangegeven individuele hulpverlening te zullen zoeken.
Hoewel de wens van de moeder om te verhuizen invoelbaar is, is de rechtbank gelet op het bovenstaande van oordeel dat er geen noodzaak is voor de moeder om met de kinderen naar [plaats 2] te verhuizen. Andere belangen heeft de moeder niet aangevoerd en de moeder heeft zelfs expliciet aangegeven dat de omstandigheid dat haar partner uit (de omgeving van) [plaats 2] komt niet de reden is voor haar wens om te verhuizen. Het verzoek van de moeder wordt daarom afgewezen.
Verhuisverbod,wijziging verdeling van de zorg – en opvoedingstaken en hoofdverblijfplaats
De moeder heeft aangegeven dat ook indien zij geen vervangende toestemming krijgt om met de kinderen naar [plaats 2] te verhuizen, zij deze verhuizing zal doorzetten, maar dan zonder de kinderen. Zij vraagt in die situatie een zorgregeling te bepalen waarbij de kinderen doordeweeks bij de vader en de meerderheid van de weekenden bij haar verblijven. De vader heeft verzocht om in deze situatie primair de moeder een verhuisverbod op te leggen en subsidiair te bepalen dat de kinderen week-op-week-af bij ieder van de ouders verblijven en dat de moeder deze zorgregeling in [geboorteplaats] moet uitvoeren.
De rechtbank wijst het primaire verzoek van de vader af omdat op grond van artikel 2, eerste lid van het Vierde Protocol bij het EVRM, de moeder niet kan worden verboden om te verhuizen (zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 juli 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6209).
Zoals op de zitting is aangegeven, zal de rechtbank het subsidiaire verzoek van de vader toewijzen en het verzoek van de moeder afwijzen. Zoals hiervoor reeds is overwogen acht de rechtbank het in het belang van de kinderen dat zij kunnen blijven opgroeien in hun vertrouwde omgeving in [geboorteplaats] , waar zij al hun gehele leven wonen. Daarnaast acht de rechtbank het in het belang van de kinderen dat zij ook veelvuldig contact met de moeder hebben. De door de moeder verzochte weekendregeling, waarbij de kinderen de meeste weekenden bij de moeder in [plaats 2] zijn, acht de rechtbank gezien de leeftijd van de kinderen niet in hun belang. De kinderen zitten en/of komen in een puberleeftijd. Zoals ook hiervoor in het kader van de vervangende toestemming voor de verhuizing is aangegeven, is er op die leeftijd steeds vaker sprake van sport, bijbaantjes en activiteiten met vrienden in het weekend. Het is voor kinderen in die leeftijd dan ook niet wenselijk dat zij het merendeel van hun weekenden in een hele andere omgeving doorbrengen dan waar zij zich doordeweeks bevinden, zeker niet als het verblijven in deze andere omgeving gepaard gaat met een flinke reistijd (zoals bij de afstand [geboorteplaats] – [plaats 2] het geval is).
Hoewel de moeder op de zitting heeft aangegeven dat het behouden van een woning in [geboorteplaats] , naast de woning in [plaats 2] , financieel een uitdaging wordt, heeft zij slechts aangegeven dat dit daadwerkelijk onmogelijk is als haar huidige partner zou wegvallen en hij niet langer zijn deel van de woning in [plaats 2] kan financieren. De rechtbank gaat echter uit van de huidige situatie, waarbij de partner van de moeder een rol speelt in haar leven en kennelijk een deel van de kosten van de Emmense woning voor zijn rekening neemt. Bovendien hoeft de moeder niet haar koopwoning in [geboorteplaats] te behouden om de zorgregeling uit te voeren. Zij kan ook voor de komende paar jaar waarin dit speelt, woonruimte in (of in de buurt van) [geboorteplaats] huren. Tenslotte biedt deze zorgregeling de moeder de mogelijkheid om, in de week dat de kinderen bij de vader verblijven, in haar woning in [plaats 2] te verblijven.
De ouders hebben op de zitting aangegeven dat de huidige afspraken over de zorgregeling tot 15 april 2025 lopen. De rechtbank bepaalt daarom dat de hiervoor bepaalde zorgregeling in de week van 14 april tot en met 20 april 2025 van start zal gaan.
Ten aanzien van de verdeling van de zomervakantie hebben de ouders overeenstemming bereikt op de zitting. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
Hoewel de rechtbank niet meer toekomt aan het meer-subsidiaire verzoek van de vader met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, ziet de rechtbank aanleiding om ambtshalve de hoofdverblijfplaats van de kinderen te bepalen bij de vader. Inschrijving van de kinderen op het adres van de moeder in [plaats 2] is niet in overeenstemming met de feitelijke woonplaats van de kinderen ( [geboorteplaats] ). Inschrijving op het adres waar zij met hun moeder in [geboorteplaats] zullen verblijven brengt onzekerheid mee, omdat nog niet duidelijk is of de moeder daartoe haar huidige woning aanhoudt of elders tijdelijke woonruimte gaat huren. Bovendien zal die woning de helft van de tijd onbewoond raken, zodat het risico bestaat dat voor de kinderen bedoelde post te lang blijft liggen. In de huidige situatie biedt inschrijving op het adres van de vader de meeste duidelijkheid voor de instanties waarvan de kinderen post zullen ontvangen.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat de minderjarigen:
 [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2011 te [geboorteplaats] , en
 [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats] :
- hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vader, en
- met ingang van de week van 14 tot en met 20 april 2025 als volgt bij iedere ouder zullen verblijven volgens een week op week af regeling, waarbij de moeder en de kinderen in de week dat zij bij de moeder verblijven, in [geboorteplaats] dienen te verblijven;
- in de zomervakantie drie aaneengesloten weken bij iedere ouder verblijven, in onderling overleg tussen de ouders te bepalen;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, mr. A.M. van der Vliet en
mr. A.P. de Klerk, (kinder)rechters, bijgestaan door mr. A.M. Lokhorst als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 11 april 2025.