Uitspraak
wonende te [woonplaats]
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
11 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vervangende toestemming voor verhuizing van een moeder met haar minderjarige kinderen. De moeder, die in Apeldoorn woonde, verzocht de rechtbank om toestemming om met haar kinderen te verhuizen naar Grathem, waar haar nieuwe partner woonde. De rechtbank had het verzoek van de moeder afgewezen, en het gerechtshof had deze beslissing bekrachtigd. De moeder stelde dat de verhuizing in het belang van de kinderen was, omdat zij een gezin wilde vormen met haar nieuwe partner en zijn kinderen. De vader van de kinderen verzette zich tegen de verhuizing en weigerde toestemming te geven.
De Hoge Raad oordeelde dat de belangen van de kinderen bij het blijven in Apeldoorn zwaarder wogen dan de belangen van de moeder bij de verhuizing. Het hof had in zijn overwegingen rekening gehouden met de duur van de relatie tussen de moeder en haar nieuwe partner, de kwetsbaarheid van de situatie na het overlijden van de vrouw van de partner, en de impact van de verhuizing op de kinderen, die in Apeldoorn waren opgegroeid en daar hun sociale contacten hadden. De Hoge Raad bevestigde dat de rechter bij beslissingen over gezagskwesties alle relevante omstandigheden in overweging moet nemen, en dat het niet noodzakelijk is dat alle omstandigheden objectief verifieerbaar zijn.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de moeder, waarmee de beslissing van het hof in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in zaken die betrekking hebben op de verhuizing van minderjarige kinderen en de rol van de rechter in deze afweging.