ECLI:NL:RBDHA:2025:6417
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER wegens schijnrelatie en voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 april 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, een Ghanese vrouw, behandeld. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER met als doel gezinshereniging bij een economisch niet-actieve Burger van de Unie. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 2 mei 2024, omdat er sprake zou zijn van een schijnrelatie. Verzoekster had eerder, op 25 november 2021, een soortgelijke aanvraag gedaan die ook was afgewezen om dezelfde reden. In deze procedure heeft verzoekster aangevoerd dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een heroverweging van het besluit rechtvaardigen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er na de eerdere afwijzing een oprechte relatie is ontstaan. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Dit betekent dat verzoekster Nederland moet verlaten en het besluit op bezwaar niet in Nederland kan afwachten. De uitspraak benadrukt de bewijslast die op verzoekster rust om de oprechtheid van de relatie aan te tonen, en dat de voorzieningenrechter geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft kunnen vaststellen die tot een ander oordeel zouden leiden.