ECLI:NL:RBDHA:2025:6303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL25.5906
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van eiser met Russische en Moldavische nationaliteit wegens vrees voor bestraffing en gedwongen rekrutering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, die op 19 februari 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 3 februari 2025 afgewezen als ongegrond. Eiser, geboren in 2001 en met zowel de Russische als de Moldavische nationaliteit, vreest bij terugkeer naar Rusland en Transnistrië bestraft te worden vanwege zijn weigering om militaire dienst te vervullen. De rechtbank heeft op 3 april 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de minister de asielaanvraag van eiser op zorgvuldige wijze heeft beoordeeld, maar dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer. De rechtbank stelt vast dat de minister de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig acht, maar dat de vrees voor bestraffing wegens dienstweigering niet zwaarwegend genoeg is om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat hij daadwerkelijk in de oorlog in Oekraïne zal worden ingezet of dat hij een reëel risico loopt op gedwongen rekrutering in Transnistrië.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor asiel en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra en bekendgemaakt op 11 april 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5906
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),

en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: W.M.A. van Hoof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 19 februari 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 3 februari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Bos als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank.

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser verklaart [eiser] te zijn, geboren op [geboortedatum] 2001. Hij heeft zowel de Russische als de Moldavische nationaliteit. Eiser is dienstplichtig in Rusland en Transnistrië (Moldavië). Eiser wil echter niet in dienst, want hij wil geen geweld plegen of faciliteren. Bij terugkeer vreest hij om opgepakt en gestraft te worden vanwege zijn dienstweigering.

Het bestreden besluit

5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. de oproep voor de militaire dienst in Transnistrië; en
3. de oproep voor de militaire dienst in Rusland.
5.1.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De oproepen voor de militaire dienstplicht in zowel Transnistrië als Rusland toetst de minister niet op geloofwaardigheid. Los van de vraag of deze asielmotieven al dan niet geloofwaardig zijn, zijn deze problemen niet zwaarwegend genoeg om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Volgens de minister is de enkele vrees voor bestraffing wegens het weigeren van de militaire dienstplicht in Rusland of Transnistrië op zichzelf onvoldoende om als gegronde vrees bij terugkeer te worden aangemerkt.
Beoordelingskader
6. De rechtbank stelt voorop dat de minister de asielaanvraag van eiser heeft beoordeeld aan de hand van de zogenoemde zwaarwegendheidstoets, zoals bedoeld in paragraaf C1/4.1, vijfde lid, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), waarbij de geloofwaardigheid van het tweede en derde asielmotief in het midden is gelaten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in 2022 geoordeeld dat deze werkwijze van de minister niet onzorgvuldig is, mits alle verklaringen van de vreemdeling tot uitgangspunt worden genomen bij de zwaarwegendheidsbeoordeling.i Voor de bestuursrechter betekent dit dat bij de toetsing moet worden uitgegaan van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling gestelde feiten en omstandigheden. Dit is noodzakelijk om de besluitvorming daadwerkelijk en effectief op rechtmatigheid te kunnen toetsen.ii
7. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit dan ook uitgaande van de geloofwaardigheid van de door de eiser gestelde asielmotieven.
Vrees: terugkeer naar Rusland
Over eisers vrees in verband met de militaire dienstplicht in Rusland
8. In paragraaf C2/3.2 van de Vc is beschreven dat wanneer een vreemdeling stelt te vrezen voor vervolging vanwege dienstweigering of desertie, de minister eerst toetst of de vreemdeling dienst heeft geweigerd of is gedeserteerd omdat hij vreesde anders te moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven.iii Pas als daarvan geen sprake is, toetst de minister of dienstweigering of desertie leidt tot onevenredige discriminatoire bestraffing dan wel of deze voortkomt uit onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege een godsdienst of andere diepgewortelde overtuiging. Het feit dat de vreemdeling weigert zijn militaire dienst te vervullen of is gedeserteerd en in verband hiermee bestraft wordt met een gevangenisstraf of ontslag uit het leger, is voor de minister onvoldoende om als daad van vervolging aan te merken.
8.1.
Uitgangspunt voor de beoordeling in dit beroep is dat eiser een oproep voor de militaire dienst in Rusland heeft ontvangen. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser wordt beschouwd als een dienstweigeraar en niet als deserteur.
Vrees voor deelname aan oorlogsmisdrijven tijdens dienstplicht
8.2.
Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Rusland gemobiliseerd zal worden en gedwongen zal worden deel te nemen aan de oorlog in Oekraïne. Hij baseert deze vrees op zijn afkomst uit de provincie Koersk, dicht bij de gebieden die door Oekraïne zijn ingenomen. Eiser stelt daardoor dat het risico om oorlogshandelingen uit te moeten voeren groot is.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als dienstplichtige direct zal worden ingezet in de oorlog in Oekraïne. Gelet op het algemeen ambtsbericht Russische Federatie van maart 2023 (het ambtsbericht) is dit niet aannemelijk. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024.iv In het ambtsbericht staat dat nieuwe dienstplichtigen eerst een basisopleiding ondergaan en vervolgtraining krijgen, voordat zij zich moeten aansluiten bij een militaire eenheid.v Hieruit volgt niet dat eiser onontbeerlijke steun zou moeten bieden aan de voorbereiding of uitvoering van oorlogsmisdrijven. Niet is gebleken van recentere landeninformatie dan het ambtsbericht waaruit een wezenlijk ander beeld naar voren komt. Het feit dat eiser uit de provincie Koersk komt, biedt onvoldoende grond om aan te nemen dat hij daadwerkelijk in de gevechten zal worden ingezet. Daarnaast is de vrees voor inzet in de oorlog in Oekraïne een toekomstige onzekere gebeurtenis. Het feit dat eiser het risico onredelijk hoog acht om ingezet te worden in de oorlog in Oekraïne, is niet toetsbaar zonder concrete onderbouwing van de vrees dat hij zal worden ingezet.
Vrees voor onevenredige of discriminatoire bestraffing wegens dienstweigering
8.4.
Eiser voert verder aan dat hij bij terugkeer naar Rusland geconfronteerd zal worden met een gevangenisstraf van 15 jaar vanwege dienstweigering, of in elk geval een boete, maar dat de kans op een gevangenisstraf hoe dan ook groot is. Hij stelt dat hij niet aan deze straf kan ontsnappen.
8.5.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees heeft voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een gegronde vrees heeft voor een jarenlange gevangenisstraf, voor zover dit als daad van vervolging zou moeten worden gezien. Het ambtsbericht vermeldt dat dienstweigeraars doorgaans worden bestraft met een financiële boete of, in sommige gevallen, een gevangenisstraf van twee jaar.vi De minister merkt hierbij op dat een gevangenisstraf van 15 jaar geldt voor deserteurs en dat eiser geen deserteur is. De minister stelt zich daarom niet ten onrechte op standpunt dat eiser een onjuiste strafmaat hanteert. Ter zitting heeft de minister hierover verder opgemerkt dat uit het Thematisch ambtsbericht Russische Federatie van 14 februari 2025 blijkt dat dienstweigeraars in de praktijk worden beboet.vii Ook hieruit volgt niet dat eiser een gegronde vrees heeft voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing.
Ernstige gewetensbezwaren vanwege godsdienst of andere diepgewortelde overtuiging
8.6.
Verder voert eiser aan dat hij christelijk is en op basis van zijn geloof tegen geweld is, geen oorlog wil voeren of faciliteren.
8.7.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege een godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging de dienstplicht heeft geweigerd of zal weigeren. Het enkele feit dat eiser christen is en tegen geweld is, is onvoldoende om de aanwezigheid van onoverkomelijke gewetensbezwaren te onderbouwen. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser geen verdere onderbouwing heeft gegeven, zoals innerlijke conflicten of andere concrete omstandigheden die zijn gewetensbezwaren zouden ondersteunen. Verweerder heeft daarom aan eiser mogen tegenwerpen dat hij met deze (algemene) stellingen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de dienstplicht weigert vanwege onoverkomelijke gewetensbezwaren.
Conclusie vrees bij terugkeer naar Rusland
8.8.
Gelet op het voorgaande heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan een van de voorwaarden van paragraaf C2/3.2 van de Vc en dat eiser daarom niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees bij terugkeer naar Rusland heeft. Voor zover de minister eiser heeft tegengeworpen dat hij zonder belemmeringen Rusland heeft kunnen verlaten, overweegt de rechtbank dat dit, gelet op de termijn van 90 dagen na oproep en het feit dat eiser in die periode nog niet als dienstweigeraar was geregistreerd, niet aan hem kan worden tegengeworpen. Gelet op het voorgaande leidt dit niet tot een ander oordeel van de rechtbank.
Vrees: terugkeer naar Transnistrië (Moldavië)
Gedwongen rekrutering
9. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Transnistrië vreest voor gedwongen rekrutering om opgeroepen te worden door Rusland vanwege de oorlog in Oekraïne. Er bestaat volgens hem een reëel risico dat op korte termijn ook militairen in Transnistrië worden gerekruteerd voor de strijd in Oekraïne.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn vrees voor gedwongen rekrutering niet aannemelijk heeft gemaakt. Ter zitting heeft eiser verklaard dat zijn vrees is gebaseerd op vermoedens en op de veronderstelling dat de oorlog in Oekraïne zich zal uitbreiden naar Transnistrië, waardoor ook daar militairen zullen worden gerekruteerd. Deze stelling is niet onderbouwd met concrete of verifieerbare informatie en betreft een toekomstige onzekere gebeurtenis. De enkele vrees van eiser, zonder nadere onderbouwing, is onvoldoende om te concluderen dat voor hem persoonlijk een reëel risico op rekrutering bestaat. Verder heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat eiser zich kan vestigen in Moldavië, omdat hij beschikt over een Moldavisch paspoort en niet aannemelijk is dat hij in Moldavië een reëel risico op vervolging of onmenselijke behandeling loopt. Dat eiser vreest bij binnenkomst in Moldavië te worden aangehouden en dat dan zou blijken dat hij afkomstig is uit Transnistrië, leidt niet tot een ander oordeel. De minister heeft in dit verband terecht gewezen op het feit dat eiser zelf heeft verklaard dat er grenscontroles plaatsvinden tussen Transnistrië en Moldaviëviii en dat Moldavië een functionerende democratische rechtsstaat is waar eiser, mocht dat nodig zijn, bescherming van de autoriteiten kan inroepen.
Niet spoedig indienen van de asielaanvraag
10. Eiser voert aan dat de minister niet voldoende rekening houdt met de praktische problemen bij het aanvragen van asiel, zoals gebrek aan kennis of ervaring hierover. Volgens eiser betekent het enkele tijdsverloop van een aanvraag niet dat hij geen vrees meer heeft voor terugkeer naar zijn land van herkomst.
10.1.
Uit het dossier blijkt dat eiser op 24 januari 2023 Nederland is ingereisd maar pas op 19 februari 2023 een asielaanvraag heeft ingediend.
10.2.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zich niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld. Zijn aanvraag is ingediend buiten de termijn van 48 uurix, zonder dat hij daarvoor een gegronde of verschoonbare reden had. In dit verband heeft de minister terecht opgemerkt dat eiser familie in Nederland had die een (asiel)procedure hebben doorlopen, waardoor eiser in staat moet zijn geweest zich sneller te oriënteren en ondersteuning te krijgen voor het indienen van zijn aanvraag. Dat eiser hier geen gebruik van heeft gemaakt, is een omstandigheid die de minister heeft mogen meewegen in de beoordeling van de zaak, nu verder niet aannemelijk is dat hij door omstandigheden buiten zijn invloed niet in staat was om de aanvraag eerder in te dienen.

Conclusie en gevolgen

11. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Tank, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i ECLI:NL:RVS:2022:2333, r.o. 8.3 en 10.2.
ii Idem, r.o. 8.2 en 10.3.
iii Zie artikel 3.36, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vreemdelingen Voorschrift.
v Zie pagina 45 van het ambtsbericht.
vi Zie pagina 40-41 van het ambtsbericht.
vii Zie pagina 12 van het Thematisch ambtsbericht Russische Federatie van 14 februari 2025.
viii Zie pagina 15 van het rapport nader gehoor.
ix Zie paragraaf C2/7.8 van de Vc.