ECLI:NL:RBDHA:2025:6249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
AWB 25-376
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van minderjarige Oekraïense eiseres tegen afwijzing verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep van een minderjarige Oekraïense eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning. De eiseres, die in 2014 met haar ouders naar Nederland kwam, heeft sinds 2019 een aanvraag lopen voor een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft eerder, op 14 juli 2022, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij bijzondere aandacht moest worden besteed aan de situatie van de eiseres en haar rechten onder het Kinderrechtenverdrag. De IND ging in hoger beroep, maar kreeg geen gelijk. In december 2024 nam de minister een nieuw besluit, maar dit werd door de rechtbank als onvoldoende beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de minister geen rekening had gehouden met de langdurige onzekerheid waarin de eiseres verkeert en dat de belangen van het kind niet goed waren meegewogen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de minister veroordeeld tot het betalen van € 1.000,- aan schadevergoeding aan de eiseres en tot vergoeding van de proceskosten van € 1.814,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, wat bijdraagt aan de noodzaak voor een snelle herbeoordeling van de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/376

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak tussen

[naam 1] (hoofdpersoon), eiseres,

geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [v-nummer] ,
[naam 2](vader van eiseres)
,
[naam 3](moeder van eiseres),
[naam 4](zusje van eiseres),
allen van Oekraïense nationaliteit,
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. N.B. Swart)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris (hierna: verweerder)
(gemachtigde: R.M. Koning)

Samenvatting van de uitspraak voor eiseres

Op 22 februari 2019 heb je een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning. We hebben elkaar hierover op 25 maart 2025 op de rechtbank gesproken. Je bent in 2014, toen je nog maar één jaar oud was, met je ouders vanuit Oekraïne naar Nederland gekomen. Je hebt mij verteld dat je bang bent dat je naar Oekraïne moet als de tijdelijke bescherming op 4 maart 2026 afloopt. Je hoort dat het daar niet veilig is en je hebt daar helemaal niets. Je woont ook al meer dan tien jaar in Nederland. Na de zomervakantie ga je naar de middelbare school. Het is moeilijk voor je dat je na al die jaren nog steeds geen vergunning hebt in het land waar je bent opgegroeid, waar je al acht jaar naar school gaat en waar je je toekomst ziet.
Ik heb je zaak eerder behandeld. Dat was op 8 juli 2022. Ik heb op 14 juli 2022 uitspraak gedaan. Daarbij heb ik de IND opgedragen een nieuw besluit te nemen en daarbij bijzondere aandacht te schenken aan dat het je zwaar valt om je leven in onzekerheid door te brengen. Er moest binnen zes weken worden beslist, maar de IND is in hoger beroep gegaan. In hoger beroep is op 7 juni 2024 uitspraak gedaan. De IND heeft geen gelijk gekregen.
Op 11 december 2024 heeft de minister een nieuwe beslissing genomen. Je advocaat heeft uitgelegd waarom zij het geen goede beslissing vindt. Ze heeft gezegd dat er niet goed is gekeken naar het Kinderrechtenverdrag en naar mijn uitspraak. Ze heeft mij gevraagd een streep door deze beslissing te zetten. Ik ben het met je advocaat eens. Er is helemaal geen aandacht aan besteed dat je al sinds 2014 in Nederland woont en dat het je zwaar valt om je leven in onzekerheid door te brengen. Dat had wel moeten gebeuren. Dit stond namelijk in mijn uitspraak. Daarom moet de minister opnieuw beslissen. Omdat de procedure zo lang heeft geduurd moet de minister ook € 1.000,- betalen.
Inleiding
1. De ouders van eiseres hebben in 2014 in Nederland asiel aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen. Op 22 februari 2019 hebben eiseres en haar gezinsleden een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de Afsluitingsregeling. Bij besluit van 23 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. In datzelfde besluit is overwogen dat hiermee het recht op privéleven van eiseres (artikel 8 EVRM) niet wordt geschonden. Op 21 oktober 2020 is het bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is op 14 juli 2022 door de rechtbank vernietigd.
1.1.
Met het nieuw genomen besluit van 11 december 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder opnieuw bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep op 25 maart 2025 op zitting behandeld. De rechtbank heeft het eerste deel van de zitting in een aparte ruimte gesproken met eiseres. Hierbij waren de gemachtigden van eiseres en verweerder aanwezig.
De rechtbank heeft, na een korte pauze, een zitting gehouden met de ouders van eiseres. Hieraan hebben de gemachtigden van eiseres en verweerder deelgenomen.
Wat staat er in het besluit van 11 december 2024?
2. Op 11 december 2024 heeft verweerder een nieuwe beslissing genomen. Daarbij is het volgende overwogen:
“Geconcludeerd wordt dat er door de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. Er bestaat daarom geen aanleiding om alsnog een belangenafweging te maken en te bezien of de hoofdpersoon en haar gezinsleden in aanmerking komen voor verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM. (…) Het is immers aan de lidstaten om te beoordelen welk verblijfsrecht het meest passend is. Na het einde van het tijdelijk verblijfsrecht kunnen de gezinsleden alsnog verzoeken om een beoordeling van artikel 8 van het EVRM.”
Wat vinden eisers?
3. De gemachtigde van eisers stelt dat bij het nemen van het besluit niet goed is gekeken naar de uitspraak van 14 juli 2022. Zij wijst er op dat het hoger beroep van verweerder ongegrond was en stelt dat een verblijfsvergunning op grond van 8 EVRM ook nu mogelijk is. Verder zijn de belangen van het kind ten onrechte geen eerste overweging geweest en zelfs helemaal niet meegewogen. Daarom is verzocht verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen. Ter zitting is gesteld dat de redelijke termijn is overschreden.

Beoordeling van de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 11 december 2024 niet in overeenstemming is met de uitspraak van 14 juli 2022 en legt dat hieronder uit.
4.1.
In de uitspraak van 14 juli 2022 (zaaknr. 20/7843) heeft de rechtbank het besluit van 21 oktober 2020 vernietigd, onder de overweging dat verweerder meer aandacht had moeten besteden aan de vraag wat de algemene situatie betekent voor het privéleven van eiseres als zij haar privéleven in Oekraïne dient voort te zetten. Verweerder is vervolgens opgedragen om binnen zes weken de vraag te beantwoorden of -alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien- artikel 8 van het EVRM niet met zich brengt dat thans tot vergunningverlening moet worden overgegaan.
4.2.
Bij deze opdracht heeft de rechtbank bepaald dat moet worden betrokken dat
eiseres in 2014 op eenjarige leeftijd naar Nederland is gekomen en hier vrijwel haar hele leven heeft gewoond. Ook is bepaald dat moet worden betrokken dat ondanks de inlevering van paspoorten in 2018 bij de Dienst Terugkeer en Vertrek niet aan vertrek is gewerkt. Tot slot moest worden betrokken dat het ten tijde van de uitspraak, in 2022, voor eiseres niet mogelijk was om het privéleven in Oekraïne uit te oefenen.
4.3.
De rechtbank heeft bij deze uitspraak er oog voor gehad dat het eiseres zwaar valt om haar leven in onzekerheid door te brengen. Zij krijgt geen vergunning om te verblijven in het land waar zij is opgegroeid, al acht jaar naar school gaat en haar toekomst ziet, terwijl niet in geschil is dat zij ook niet terug kan naar de plek waar zij -twaalf jaar geleden- is geboren. De situatie van eiseres is anders dan die van Oekraïense leeftijdsgenoten die niet in 2014, maar na 24 februari 2022 naar Nederland zijn gekomen. Zij zullen herinneringen hebben aan Oekraïne en niet de hele basisschool in Nederland hebben doorlopen. De rechtbank heeft daarom ook bepaald dat er bijzondere aandacht aan moet worden geschonken dat het eiseres zwaar valt om haar leven in onzekerheid door te brengen.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het nu genomen besluit hier geen aandacht aan heeft geschonken, laat staan bijzondere aandacht. Nergens is terug te lezen hoe verweerder meeweegt dat het eiseres zwaar valt om haar leven in onzekerheid door te brengen. De rechtbank heeft op 25 maart 2025 met eiseres gesproken en gehoord over de spanning die de onzekerheid met zich meebrengt. De gemachtigde van eiseres heeft hier ook meermalen op gewezen. Door hier geen aandacht aan te schenken negeert verweerder niet alleen de belangen van het kind (lees: artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind), maar ook de uitspraak die de rechtbank op 14 juli 2022 heeft gedaan. Reeds hierom komt het besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
4.5.
De rechtbank leest in het besluit dat de opgedragen belangenafweging niet is gemaakt, onder de overweging dat na het aflopen van de tijdelijke bescherming kan worden verzocht om een beoordeling van artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank benadrukt dat verweerder niet kan volstaan met een verwijzing naar de uit het Uitvoeringsbesluit van de Raad voortvloeiende tijdelijke bescherming voor Oekraïners. Activering van de richtlijn tijdelijke bescherming in 2022 is bedoeld om het asielsysteem van de lidstaten te ontlasten en niet om een in 2019 gedane reguliere aanvraag af te wijzen.
Eisers stellen dat nog steeds een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM zou kunnen worden verleend en verweerder heeft met de opmerking dat het aan de lidstaten is om te beoordelen welk verblijfsrecht het meest passend is, niet gezegd dat dit niet kan. In ieder geval volgt dat niet uit de Kamerbrief van verweerder, die kort na de invoering van de tijdelijke bescherming is geschreven [1] of de eigen werkinstructie. [2] De verwijzing doet ook geen recht aan de uitspraak van 14 juli 2022. Aangezien deze uitspraak in rechte onaantastbaar is geworden, was verweerder, behoudens nieuwe feiten en omstandigheden, gehouden opnieuw te beslissen op de reguliere aanvraag overeenkomstig de rechtsoordelen die aan de vernietiging ten grondslag lagen. [3] De uitspraak houdt niet in dat na het verlenen van (de in maart 2022 ingevoerde) tijdelijke bescherming geen belangenafweging meer hoeft te worden gemaakt. Integendeel, verweerder is meegegeven welke omstandigheden in ieder geval dienden te worden betrokken bij de opnieuw te maken belangenafweging in de in 2019 gestarte procedure. De verblijfsduur is sindsdien alleen maar een belangrijkere factor geworden. Eiseres is op zeer jonge leeftijd naar Nederland gekomen en verblijft hier inmiddels al meer dan tien jaar. Zij kan, zo is niet in geschil, haar privéleven nog steeds niet in Oekraïne uitoefenen. De rechtbank is niet duidelijk welk reëel doel -onder de gegeven omstandigheden- nog is gediend met het voort laten duren van de onzekerheid waarin eiseres verkeert. Verweerder heeft dit niet uitgelegd.
5. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Er dient nogmaals te worden beslist, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Verweerder zal worden opgedragen binnen zes weken te beslissen.
6. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.814,- (een punt voor het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting, per punt € 907,- en een wegingsfactor 1).
7. Hoewel de procedure met deze uitspraak nog niet is beëindigd, zal de rechtbank
-gelet ook op het betoog van eisers- beoordelen of de redelijke termijn is geschonden.
7.1.
Zoals de ABRvS eerder heeft overwogen [4] , is de redelijke termijn overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. In zaken met een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de omstandigheden van het geval.
7.2.
Na ontvangst van het bezwaarschrift op 25 oktober 2019, is op 23 april 2020 een aanvullend besluit genomen. Hiertegen is op 7 mei 2020 aanvullend bezwaar gemaakt.
De behandeling van dit bezwaar is binnen een half jaar na het aanvullende bezwaarschrift afgerond (op 21 oktober 2020). De behandeling van het beroep op zitting is meermalen uitgesteld (laatstelijk de zitting van 24 maart 2022 op verzoek van verweerder) en uiteindelijk na een jaar en negen maanden afgerond (op 14 juli 2022). De behandeling van het hoger beroep is binnen twee jaar afgerond (op 7 juni 2024). Vervolgens is ongeveer een half jaar later een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Met de uitspraak van vandaag wordt binnen drie maanden na binnenkomst van het beroepschrift op 7 januari 2025 beslist.
7.3.
De nieuwe beslissing op bezwaar is ruim na de gestelde termijn van zes weken genomen. De rechtbank ziet geen rechtvaardiging waarom het besluit zo lang op zich heeft laten wachten. Dit klemt temeer nu in de uitspraak van 14 juli 2022 juist was uitgelegd waarom het voor de minderjarige eiseres belangrijk was om snel te beslissen. Hierdoor is de overschrijding van de redelijke termijn verder opgelopen en is bijna vijf jaar verstreken nadat op 7 mei 2020 aanvullend bezwaar is gemaakt. De rechtbank ziet hierin aanleiding een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade ten laste van verweerder toe te kennen. [5]
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder om aan eisers een schadevergoeding te betalen van
€ 1.000,-;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Brief 30 maart 2022, Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 19637, nr. 2839, blz. 16:
2.WI 2022/17, blz. 6:
3.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 14 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA7794.
4.onder meer in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188.
5.zie ook: de uitspraak van de ABRvS van 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3606