In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 26 december 2024, en de rechtbank ontving op 17 maart 2025 een kennisgeving over het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft het onderzoek op 10 april 2025 gesloten zonder zitting, en op basis van de ontvangen informatie heeft zij de rechtmatigheid van de maatregel beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de termijn voor het sluiten van het vooronderzoek en het doen van uitspraak is overschreden, wat in strijd is met de vereisten van de Vreemdelingenwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring vanaf 1 april 2025 onrechtmatig is, omdat de rechtbank uiterlijk op 31 maart 2025 uitspraak had moeten doen. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser gegrond, beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring en kent een schadevergoeding toe van € 1.100 voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast worden de proceskosten van de eiser vergoed tot een bedrag van € 907.