ECLI:NL:RVS:2006:AZ4867
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- T.M.A. Claessens
- A.W.M. Bijloos
- Rechtspraak.nl
Oordeel over termijnoverschrijding in vreemdelingenbewaring en rechtmatigheid van detentie
In deze zaak heeft de Raad van State op 27 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van de appellant. De appellant had in zijn enige grief aangevoerd dat de rechtbank artikel 94, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 had geschonden door pas acht dagen na de sluiting van het onderzoek uitspraak te doen. Hij stelde dat de hem opgelegde maatregel met ingang van 20 oktober 2006 onrechtmatig was. De rechtbank had op 20 oktober 2006 uitspraak gedaan, waarbij het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.
De Raad van State overwoog dat artikel 94, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat de rechtbank binnen zeven dagen na sluiting van het onderzoek uitspraak moet doen. Echter, de Raad oordeelde dat een enkele overschrijding van deze termijn met een dag niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De Raad benadrukte dat de vraag of er sprake was van een spoedige beslissing in de zin van artikel 5, vierde lid, van het EVRM, moet worden beantwoord in het licht van de omstandigheden van het geval. In dit geval had de rechtbank 21 dagen na het indienen van het beroep beslist en had de appellant geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die een andere conclusie rechtvaardigden.
De Raad van State bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd genomen in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 27 november 2006.