ECLI:NL:RBDHA:2025:599
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 27 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag volgens de Dublinverordening. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen en het verzoek om een voorlopige voorziening apart te behandelen.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dit houdt in dat de rechtbank het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag door de minister in stand houdt. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft omtrent asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft op 16 augustus 2024 een verzoek om terugname bij Frankrijk ingediend, dat door Frankrijk op 30 augustus 2024 is aanvaard. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij bij een eerdere terugkeer naar Frankrijk niet in de gelegenheid is gesteld om een asielaanvraag in te dienen.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat er redenen zijn om aan te nemen dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser heeft zijn stellingen niet onderbouwd met bewijsstukken en kan zich wenden tot de Franse autoriteiten als hij problemen ondervindt. De rechtbank concludeert dat er geen plicht is voor de minister om aanvullende garanties te vragen. De uitspraak eindigt met de mededeling dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt en dat het beroep ongegrond is verklaard.