ECLI:NL:RBDHA:2025:5590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
NL25.8206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiser, die een beroep had ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De minister had dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Duitsland als verantwoordelijke lidstaat werd aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting nodig achtten en het onderzoek zonder zitting heeft gesloten.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, die stelde dat de minister ten onrechte Duitsland als verantwoordelijke lidstaat had aangewezen. Eiser betoogde dat Nederland zelf verantwoordelijk was geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag, omdat de minister niet tijdig een correct overnameverzoek had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had aangenomen dat Duitsland verantwoordelijk was, op basis van de Eurodac-registratie die aangaf dat eiser in Duitsland was geregistreerd als asielzoeker.

Eiser voerde ook aan dat een overdracht aan Duitsland in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM, gezien zijn medische omstandigheden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat een overdracht aan Duitsland zou leiden tot onomkeerbare gevolgen voor zijn gezondheid. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiser kon worden overgedragen aan Duitsland, zonder recht op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8206

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. K.R. Taha),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 20 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Mocht de minister uitgaan van de asielaanvraag in Duitsland?
5. Eiser betoogt dat de minister Duitsland ten onrechte als verantwoordelijke lidstaat heeft aangemerkt op basis van een onjuiste interpretatie van de Dublinverordening. Dat betekent dat Nederland, door het niet tijdig indienen van een correct overnameverzoek, zelf verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Anders dan de minister stelt, mag de feitelijke indiening van een asielaanvraag niet alleen worden gebaseerd op een Eurodac-registratie, aldus eiser. Artikel 24, vierde lid, van de Dublinverordening biedt namelijk geen zelfstandige grondslag voor het vaststellen dat een vreemdeling daadwerkelijk een asielverzoek heeft ingediend. Dit artikel bepaalt slechts dat een lidstaat de mogelijkheid heeft om een terugnameverzoek in te dienen wanneer een vreemdeling een asielverzoek heeft ingediend in een andere lidstaat. Verder verwijst eiser naar het Mengesteab-arrest [2] waaruit volgt dat een verzoek om internationale bescherming geacht wordt te zijn ingediend zodra een door een overheidsinstantie opgesteld document, dat als bewijs dient dat een vreemdeling om internationale bescherming heeft verzocht, is ontvangen door de instantie die is belast met de uitvoering van de verplichtingen uit de Dublinverordening. De enkele registratie van vingerafdrukken in het Eurodac-systeem staat dus niet gelijk aan een daadwerkelijk ingediend asielverzoek. De minister kon daarom niet volstaan met de verwijzing naar de Eurodac-registratie, maar had bij de Duitse autoriteiten moeten verzoeken om een schriftelijk bewijs dat het asielverzoek bij de bevoegde autoriteiten was ingediend. Tot slot stelt eiser dat de minister ten onrechte de verkeerde procedure heeft gevolgd door een terugnameverzoek in te dienen, terwijl een overnameverzoek aangewezen was. Aangezien de minister niet objectief heeft vastgesteld dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend in Duitsland, had de minister conform artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening een overnameverzoek moeten indienen op uiterlijk 8 december 2024.
5.1.
Op grond van artikel 24, derde lid, van de Eurodacverordening maakt het referentienummer mogelijk dat gegevens ondubbelzinnig aan een persoon en aan een lidstaat die de gegevens toezendt kunnen worden gekoppeld. Daarnaast kan uit dat nummer worden opgemaakt of het gaat om een asielzoeker. Volgens het vierde lid van dit artikel begint het referentienummer met de kenletter(s) waarmee de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden wordt aangeduid. Na de kenletter(s) volgt de identificatie van de personencategorie. Gegevens van asielzoekers worden aangeduid met “1”. [3] Uit het resultaat van het Eurodac-onderzoek blijkt dat eiser in Duitsland is geregistreerd onder het referentienummer [referentienummer] . Daaruit volgt dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend in Duitsland. Uit vaste rechtspraak volgt dat de minister bij een dergelijke categorie 1-registratie, behoudens tegenbewijs, er van uit mag gaan dat de vreemdeling in dat land om internationale bescherming heeft verzocht. [4] Dit is recent herhaald. [5] Eiser heeft geen tegenbewijs geleverd op grond waarvan de verantwoordelijkheid van Duitsland in zijn geval in twijfel zou moeten worden getrokken. Met de enkele, niet onderbouwde, stelling dat eiser in Duitsland geen asiel heeft aangevraagd, verklaart hij niet waarom uit het Eurodac-systeem het tegendeel blijkt en legt hij ook niet uit waarom de minister niet van deze informatie zou mogen uitgaan. De minister heeft daarom terecht aanleiding gezien om Duitsland om terugname te verzoeken en hij heeft geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen naar de juistheid van de Eurodac-registratie. Dat betekent dat de minister terecht artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening aan het claimverzoek ten grondslag heeft gelegd en het claimverzoek op de juiste grondslag is gebaseerd.
5.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het claimakkoord tot stand is gekomen op basis van onjuiste of onvolledige informatie. Omdat de Duitse autoriteiten op tijd dit verzoek hebben aanvaard, staat de verantwoordelijkheid van Duitsland vast. Het door eiser aangehaalde Mengesteab-arrest maakt dit niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
6. Eiser betoogt dat de minister met toepassing van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening een overnameverzoek had moeten indienen bij de Italiaanse autoriteiten. Uit dat artikel volgt immers dat de lidstaat waar een vreemdeling illegaal de EU-grens binnenkomt, verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Uit het Eurodac-systeem blijkt dat eiser op 25 september 2024 Italië is binnengekomen en daar is geregistreerd. Daarmee is Italië, conform de Dublincriteria, verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De minister heeft daarom ten onrechte Duitsland aangemerkt als verantwoordelijke lidstaat en ten onrechte niet gemotiveerd waarom Italië niet als verantwoordelijke lidstaat aangemerkt is. Het enkele feit dat Duitsland het claimverzoek heeft aanvaard, is onvoldoende reden om aan te nemen dat Duitsland ook daadwerkelijk verantwoordelijk behoort te zijn.
6.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat de minister in beginsel mag afgaan op informatie uit Eurodac over de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat. [6] Daarnaast hebben de Duitse autoriteiten op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening middels het claimakkoord deze verantwoordelijkheid erkend. Daarmee staat de verantwoordelijkheid van Duitsland vast. Bovendien zijn de Duitse autoriteiten in het terugnameverzoek geïnformeerd over de Eurodac-registratie in Italië en hebben zij desondanks geen aanleiding gezien om het claimverzoek af te wijzen.
Heeft de minister terecht gesteld dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest C.K.?
7. Eiser stelt dat een overdracht aan Duitsland, gelet op zijn medische omstandigheden kan leiden tot onomkeerbare gevolgen voor zijn mentale welzijn en een overdracht om die reden in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [7] Eiser is inmiddels uitgenodigd voor behandeling van zijn medische toestand. Deze behandeling moet nog worden vormgegeven en benadrukt de noodzaak om medische zorg in Nederland voort te zetten, zowel voor zijn psychische toestand als voor het letsel aan zijn been als gevolg van een granaatontploffing tijdens de oorlog in Syrië. Eiser stelt daarnaast dat de minister ten onrechte geen nader onderzoek heeft verricht naar zijn medische situatie en de impact van een overdracht daarop.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in het arrest C.K. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij een overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Eiser heeft namelijk geen medische documenten overgelegd die onderbouwen dat de overdracht aan Duitsland zal leiden tot een verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat medische behandeling in Duitsland niet mogelijk is en waarom behandeling in Nederland moet plaatsvinden. Mocht eiser van mening zijn dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt, dan ligt het op de weg van eiser om hierover te klagen bij de Duitse autoriteiten. Het is niet gebleken dat zij eiser niet zouden kunnen of willen helpen of dat klagen bij voorbaat zinloos is. De minister had verder geen aanleiding hoeven zien om vóór het nemen van het overdrachtsbesluit nader onderzoek te doen naar de gezondheidstoestand van eiser, omdat eiser zijn psychische klachten en letsel niet heeft onderbouwd met medische documenten.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser mag overgedragen worden aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.HvJEU, 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:587 (
3.Dit volgt uit artikel 24, derde lid, van de Eurodac-verordening jo. artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening.
4.ABRvS 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2625, rechtsoverweging. 3.2; ABRvS 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441, rechtsoverweging 5; ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3012, rechtsoverweging 3.1.
5.Zie ABRvS 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1583.
6.ABRvS 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:74 en ABRvS 12 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2484.
7.Eiser wijst ter onderbouwing op HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127 (