ECLI:NL:RBDHA:2025:5589

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
NL25.12248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

Op 11 februari 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2025 behandeld, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C.F. Wassenaar. De minister was vertegenwoordigd door mr. S.J. de Vries. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 28 februari 2025. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, stelt dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De rechtbank oordeelt echter dat er wel degelijk zicht op uitzetting is en dat de minister voldoende voortvarend handelt. De strafzaak van eiser vormt geen belemmering voor zijn verwijdering uit Nederland. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende medewerking verleent aan zijn uitzetting en dat de medische zorg in het detentiecentrum voldoende is. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12248

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. De minister heeft op 11 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 7 maart 2025 [2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 28 februari 2025.
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten van eiser
5. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Nu de lp-aanvraag vanaf juni 2024 loopt, kon de minister niet meer volstaan met het sturen van standaard-rappels. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van het EHRM. [3] Verder meent eiser dat zijn aanwezigheidsrecht bij een op 10 april 2025 te behandelen strafzaak de voortzetting van de bewaring onrechtmatig maakt. De bewaring dient nu als verkapte voorlopige hechtenis in de strafzaak. Ten slotte stelt eiser dat de medische zorg in het detentiecentrum onvoldoende is, nu hij geen logopedische behandeling krijgt voor zijn stemprobleem.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting in het algemeen en in het geval van eiser naar Marokko niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling [4] van 14 november 2022, 8 augustus 2023 en 19 november 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [5] In het specifieke geval van eiser is op 13 juni 2024 een lp-traject opgestart. Dat er tot op heden nog geen reactie van de Marokkaanse autoriteiten is ontvangen rechtvaardigt niet de conclusie dat er in eisers geval geen sprake meer is van zicht op uitzetting. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat op eiser de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet (volledig) verleent. De rechtbank is niet gebleken dat eiser enige inspanning heeft verricht om over een paspoort of vervangende reisdocumenten te kunnen beschikken. Nu eiser bovendien pas vanaf 11 februari 2025 in bewaring zit, kan van de minister op dit moment in redelijkheid nog niet meer worden gevergd dan dat hij met enige regelmaat rappelleert op de lp-aanvraag.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit wat op de zitting is besproken, blijkt dat de minister op 6 en op 21 maart 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Op 20 maart 2025 is er laatstelijk gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten.
7. Nu uit de stukken blijkt dat het Openbaar Ministerie geen bezwaar heeft tegen uitzetting van eiser, vormt de strafzaak tegen eiser naar het oordeel van de rechtbank geen belemmering voor verwijdering van eiser uit Nederland. Voor het overige valt niet in te zien hoe het aanwezigheidsrecht in de strafzaak de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring kan raken. Als eiser zich op het moment van de behandeling van zijn strafzaak nog in bewaring bevindt, dan zal hij door de minister in de gelegenheid worden gesteld om de strafzaak bij te wonen. Als hij reeds voor de behandeling van de strafzaak wordt uitgezet, dan kan hij vanuit het land van bestemming om een tijdelijke opheffing van het inreisverbod vragen om de strafzaak bij te kunnen wonen.
8. Uit de stukken blijkt ten slotte dat eiser toegang heeft tot medische zorg in het detentiecentrum. Het enkele feit dat hem in bewaring (nog) geen logopedie wordt geboden voor zijn stemprobleem maakt niet dat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is of dat eiser detentieongeschikt is. Bovendien kan hij over het uitblijven van de gewenste medische zorg zijn beklag doen in het detentiecentrum.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.In de zaak met kenmerk NL25.8235.
3.EHRM, 37289/12 (J.N. t. VK), JV 2016/189 m nt. C.F. Wassenaar.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.