ECLI:NL:RBDHA:2025:5453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
23/7521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het veranderen van een appartementencomplex in Den Haag met betrekking tot welstand, woon- en leefklimaat en parkeren

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag is verleend voor het veranderen van een appartementencomplex. De vergunninghouder had een aanvraag ingediend voor het toevoegen van een extra bouwlaag met 10 appartementen aan het bestaande complex. Het college had het bezwaar van de eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, waarna de eisers beroep instelden. De rechtbank heeft de zaak op 25 maart 2025 behandeld.

De rechtbank oordeelde dat de eisers, die zich verzetten tegen de vergunning, niet allemaal als belanghebbenden konden worden aangemerkt. Drie van de eisers werden niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet op een zodanige afstand van het bouwplan woonden dat zij gevolgen van enige betekenis ondervonden. De overige eisers werden wel als belanghebbenden erkend.

De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van de eisers beoordeeld, waaronder de strijd met het bestemmingsplan, de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, en de parkeernormen. De rechtbank concludeerde dat het college de omgevingsvergunning op zorgvuldige wijze had verleend en dat er geen strijd was met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van de eisers niet voldoende onderbouwd waren en verklaarde het beroep ongegrond. De eisers kregen geen griffierecht terug en de rechtbank wees de kosten toe aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7521

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en 23 anderen, uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. H.S. de Lint),
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder (het college)
(gemachtigde: mr. T.J. van der Geer).

Inleiding

In het besluit van 29 december 2022 (het primaire besluit) heeft het college aan [vergunninghouder] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van het appartementencomplex [appartementencomplex] in [plaats] door het toevoegen van een extra bouwlaag met 10 appartementen.
In het besluit van 6 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft beroep op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , allen eisers, bijgestaan door hun gemachtigde en ir. [naam] . Verder heeft aan de zitting deelgenomen de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
1.1
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 18 juli 2014. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De totstandkoming van de besluiten
2. Op 20 juli 2022 heeft vergunninghouder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het veranderen van het pand [appartementencomplex] in [plaats] door het toevoegen aan het bestaande appartementencomplex een dakopbouw met 10 appartementen voor studenten.
2.1
In het primaire besluit – dat is gehandhaafd in het bestreden besluit - heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo en “handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan” op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Geen sprake is van strijd met het Bouwbesluit en de Bouwverordening en er is ook geen strijd met redelijke eisen van welstand. Er is wel sprake van strijd met het bestemmingsplan, omdat het bouwplan een hoogte heeft van 14,6 meter en daarmee de maximaal toegestane bouwhoogte van 12 meter wordt overschreden. Het college heeft besloten op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo met toepassing van artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) af te wijken van het bestemmingsplan.
Zijn alle eisers belanghebbende?
3. [eiser 1] en 23 andere personen hebben beroep ingesteld.
3.1
Op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
3.2
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3.3
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] blijkt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit – zoals een bestemmingsplan of een vergunning – toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij een besluit. Hij of zij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, moet worden gekeken naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Die factoren moeten zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
3.4
Ter zitting is door eisers erkend dat [eiser 4] , wonend op het adres [adres 1] , [eiser 5] , wonend op de [adres 2] en [eiser 6] , wonend op de [adres 3] , op een zodanige afstand van het bouwplan wonen, dat niet gesproken kan worden van gevolgen van enige betekenis. De rechtbank merkt deze drie personen dan ook niet aan als belanghebbende. Het beroep voor zover door hen ingediend zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.5
Ten aanzien van de overige personen die samen met [eiser 1] beroep hebben ingesteld is wel aannemelijk dat zij gevolgen van enige betekenis ondervinden. De rechtbank merkt hen dan ook wel aan als belanghebbende.
Diverse procedurele gronden
4. Ter zitting hebben eisers aangegeven dat de opmerkingen in het beroepschrift over de wijze waarop de procedure is verlopen, met uitzondering van hetgeen is aangevoerd over het welstandsadvies en het verloop van de procedure ten aanzien van het welstandsadvies, niet als beroepsgronden zijn bedoeld. De rechtbank zal daar dan ook niet op ingaan.
Toetsingskader
5. Ter plaatse van het perceel is het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” (het bestemmingsplan) van kracht. Op grond van het bestemmingsplan heeft het pand de bestemming “Gemengd-1.
5.1
Op grond van artikel 5.1, aanhef en onder h, van de planregels zijn de voor Gemengd-1 aangewezen gronden bestemd voor wonen.
5.2
Uit artikel 5.2.1, aanhef en onder b, van de planregels in combinatie met de plankaart blijkt dat ter plaatse van de beoogde opbouw een maximale bouwhoogte geldt van 12 meter.
5.3
Het bouwplan is met artikel 5.2.1 in strijd nu de maximaal toegestane bouwhoogte van 12 meter met 2,6 meter wordt overschreden. Er is een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Bor. Dat kan alleen als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [2]
5.4
Ook geldt ter plaatse het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 2] ”. De regels omtrent parkeren zijn nader uitgewerkt in de Nota parkeernormen Den Haag 2021.
Bouwbesluit en Bouwverordening
6. Eisers hebben geen gronden aangevoerd ten aanzien van het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat geen sprake is van strijd met het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
Welstand
7. Volgens eisers is het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand. Zij hebben een tegenadvies ingebracht van Scala architecten van 13 maart 2023, maar dat is ten onrechte niet meegenomen bij het nemen van het besluit.
7.1
De rechtbank volgt het college in zijn reactie dat zowel in het verweerschrift in bezwaar als in het verweerschrift in de beroepsfase op het tegenadvies is gereageerd. Bovendien is een reactie gevraagd van de welstandscommissie. Deze heeft laten weten zich niet over het bouwvolume te kunnen uitlaten, aangezien dat een stedenbouwkundige beoordeling betreft, maar alleen over de architectonische uitwerking. De welstands-commissie heeft bevestigd aan de criteria uit de Welstandsnota te hebben getoetst.
7.2
Het bouwplan is drie maal voorgelegd aan de Welstands- en Monumentencommissie (welstandscommissie). De welstandscommissie heeft op 28 september 2022 en 9 november 2022 negatief geadviseerd over het bouwplan. Na de tweede aanpassing van het bouwplan heeft de welstandscommissie op14 december 2022 een positief advies uitgebracht. In dat welstandsadvies is het volgende opgenomen:
“In het voorliggende aangepaste ontwerp is de zijgevel achter het trappenhuis aan de Fahrenheitstraat teruggelegd, en daardoor niet meer storend zichtbaar vanaf de openbare weg. Daarnaast is de kleurstelling van alle materialen gespecificeerd en akkoord. De commissie adviseert nu positief over zowel de hoofdopzet als de architectonische uitwerking van het plan.”
7.3
Uit vaste rechtspraak [3] volgt dat, hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, het college op dat advies mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
7.4
In het tegenadvies van Scala wordt aangehaakt bij het negatieve welstandsadvies van 28 september 2022. Gesteld wordt dat onduidelijk is of in het laatste advies wel is getoetst aan de criteria van de Welstandsnota 2017 (Welstandsnota). Verder wordt opgemerkt dat een opbouw niet past binnen de omgeving en dat dakterrassen aan de straatzijde geen aanwinst zijn voor het stadsgezicht. Voorts wordt in het tegenadvies over diverse aspecten de vraag opgeworpen of er sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing van de afwijking van het bestemmingsplan.
7.5
Naar het oordeel van de rechtbank bestond er voor het college geen enkele aanleiding om het advies van de welstandscommissie niet te volgen. Uit het rapport van Scala valt niet af te leiden op welke punten de welstandscommissie een onjuiste toets heeft aangelegd. Overwegingen die slechts bedoelen twijfel op te roepen aan het positieve welstandsadvies of een eigen mening verwoorden zijn daartoe ontoereikend.
7.6
Verder betogen eisers dat de welstandscommissie door het college op het verkeerde been is gezet door niet te melden dat het bouwplan wat bouwhoogte betreft in strijd is met het bestemmingplan. Ter zitting hebben ze aanvullend naar voren gebracht dat het college ten onrechte eerst een welstandsadvies heeft gevraagd en eerst daarna de stedenbouwkundige beoordeling heeft laten plaatsvinden. Volgens eisers is die stedenbouwkundige beoordeling nodig voordat het bouwplan aan de welstandscommissie kan worden voorgelegd.
7.7
De rechtbank overweegt dat uit de stelling niet blijkt op grond waarvan deze volgorde relevant is. De welstandscommissie beoordeelt het plan puur op basis van de criteria uit de Welstandsnota. Of daaraan een stedenbouwkundige beoordeling is voorafgegaan of niet doet niet ter zake.
7.8
Het betoog van eisers ten aanzien van welstand slaagt niet.
Maximum aantal woningen
8. Eisers betogen dat afwijking van het bestemmingsplan via de kruimelregeling alleen is toegestaan indien het aantal woningen niet toeneemt. Zij wijzen daarbij op artikel 5, eerste lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). In het bestemmingsplan is weliswaar geen maximum aan het aantal woningen gesteld, maar wel een impliciet maximum opgenomen, aangezien de in het bestemmingsplan opgenomen maximale bouwhoogte ook een begrenzing behelst van het aantal woningen dat gerealiseerd kan worden. Zij verwijzen in dat kader naar de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018. [4]
8.1
In artikel 5, eerste lid, van Bijlage II bij het Bor is bepaald dat bij de toepassing van artikel 4 van het Bor het aantal woningen gelijk blijft.
8.2
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot dit artikel aansluiting wordt gezocht bij de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en niet bij de feitelijke situatie. Dat het bouwplan leidt tot een feitelijke toename van het aantal wooneenheden is dan ook in dit opzicht niet relevant. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college op grond van artikel 4, aanhef en eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 5, eerste lid, van Bijlage II van het Bor, niet bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen.
8.3
Dat, zoals eisers stellen, de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan niet voorzien in het realiseren van woningen boven de maximale bouwhoogte, leidt niet tot een ander oordeel. De term “bebouwingsmogelijkheden” zoals hier bedoeld, moet niet zodanig worden uitgelegd dat het betreffende bouwplan moet passen binnen het bestemmingsplan. De term “bebouwingsmogelijkheden” ziet op het toegestane aantal woningen en niet op de vraag of het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Dat laatste is immers evident het geval indien zoals hier, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en eerste lid, van Bijlage II van het Bor, afwijking van het bestemmingsplan wordt toegestaan. De stelling dat het bestemmingsplan er aan in de weg staat dat boven de toegestane maximale bouwhoogte woningen worden gerealiseerd en dat dit tot gevolg heeft dat de afwijking daarom niet mocht worden toegestaan, slaagt dan ook niet. [5]
Tegenadvies Scala en stedenbouwkundige beoordeling
9. Eisers voeren aan dat het tegenadvies van Scala ook als contra-expertise geldt op het gebied van de ruimtelijke ordening en dat het college hier ten onrechte niet op in is gegaan.
9.1
De rechtbank is van oordeel dat voor zover in het tegenadvies wordt getwijfeld aan de goede ruimtelijke onderbouwing dit voor het college evenmin aanleiding heeft hoeven vormen voor een andere afweging. Ter zitting is gebleken dat de opsteller, ir. [naam] architect is, en geen stedenbouwkundige achtergrond heeft. Gelet daarop is niet gebleken van specifieke deskundigheid van de opsteller van het tegenadvies op dat vlak. Voorts beperkt hij zich in het tegenadvies tot het opwerpen van vragen. De grond slaagt niet.
Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
10. Eisers stellen dat de realisering van het bouwplan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Onvoldoende is gemotiveerd dat het plan voldoet aan de gezondheidsnormen voor woonlocaties en ook zijn ten onrechte geen luchtkwaliteits- en geluidsonderzoeken gedaan. De woonunits grenzen aan een drukke kruising. De bouw van 10 extra woningen zal leiden tot toename van verkeer en dus ook van verkeersoverlast. De extra woonunits leiden tot meer druk op de hoeveelheid groen per inwoner. Het bouwplan leidt tot vermindering van zonlicht op de percelen van eisers en minder opbrengst op nog te installeren zonnepanelen.
10.1
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat het bouwplan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Enige geluidsoverlast in een stedelijke omgeving is gebruikelijk, en eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de geluidsoverlast door het bouwplan in relevante mate toeneemt. Verder is er geen aanleiding om aan te nemen dat als gevolg van de ingebruikname van 10 extra woningen de verkeersdrukte in relevante mate toeneemt, gelet op het feit dat de woningen kleiner zullen zijn dan 30 m² en dus slechts door slechts een of twee personen bewoond zullen worden. Van vermindering van zonlicht is geen sprake, zo blijkt uit het in opdracht van het college uitgevoerde bezonningsonderzoek van buro Wolswijk. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan deze studie en neemt daarbij in aanmerking dat eisers op dit punt geen concrete argumenten naar voren hebben gebracht en evenmin een tegenonderzoek van een deskundige hebben ingebracht waaruit een andere conclusie blijkt. De enkele stelling dat het bouwplan toch leidt tot minder bezonning kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel. Zonnepanelen zijn nog niet geïnstalleerd, en daarvan is ook niet zeker of dit gaat gebeuren, zodat het college daarmee geen rekening hoefde te houden. Ook overigens is niet gebleken van een situatie waarin de toevoeging van deze woningen tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat leidt. De stelling van eisers over het groen dient buiten beschouwing te blijven, omdat dit geen onderdeel uitmaakt van het bouwplan en hier dus niet ter beoordeling staat.
10.2
Het betoog van eisers slaagt dan ook niet.
Parkeren
11. Eisers betwisten dat het college bij het berekenen van de parkeereis kon uitgaan van de parkeernorm voor studenten. Bestuursrechtelijk is immers niet geborgd dat in de woningen alleen studenten komen wonen. Het afsluiten van campuscontracten, waarbij studenten na het afstuderen niet meer in de woning mogen blijven wonen, achten zij daarvoor onvoldoende. Verder staan er nu al veel fietsen op het trottoir en zal dat aantal fietsen alleen maar toenemen. Dit zorgt voor veel overlast en een onveilige situatie op het trottoir.
11.1
Het college stelt zich op het standpunt dat de aanvraag voldoet aan de regels van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 2] ”. De bestaande autoparkeervraag is 10,14 parkeerplaatsen. De nieuwe autoparkeervraag is daaraan gelijk. Studenten bezitten immers over het algemeen geen auto. Na saldering resteert dan ook een parkeereis van 0 parkeerplaatsen. De aanvraag voldoet daarmee aan artikel 5.1, onder b, van [bestemmingsplan 2] .
11.2
De rechtbank overweegt dat eisers ter zitting hebben medegedeeld dat het betaald parkeren is in de buurt in de avonduren tot 0.00 uur en in de rest van het etmaal vrij parkeren is. Het college ter zitting heeft toegelicht dat is uitgegaan van de aanvraag. Daarin staat vermeld dat het gaat om de bouw van studentenwoningen. Dit is ook doorgegeven aan de afdeling die gaat over het verlenen van parkeervergunningen en dat betekent dat er geen parkeervergunningen mogen worden verleend aan de toekomstige bewoners van de 10 appartementen. De rechtbank ziet geen reden om aan deze toelichting te twijfelen. Ter zitting hebben eisers daarover gezegd dat dit niet terug te vinden is op de website van het college. Deze enkele stelling, die bovendien werd bestreden door het college, is onvoldoende voor een ander oordeel. Gelet op deze situatie is het voldoende aannemelijk dat er geen sprake zal zijn van toename van de parkeerdruk, zodat het college met een parkeereis van 0 heeft kunnen volstaan. Verder voorziet het bouwplan in een fietsenberging voor de 10 woningen, zodat daar geen nadere maatregelen voor vereist waren. Voor zover eisers zich beroepen op bestaande overlast van fietsen op het trottoir, moet dat los gezien worden van deze omgevingsvergunning.
AERIUS-berekening
12. Eisers betogen dat de AERIUS-berekening niet bij de aanvraag is ingediend maar eerst in de bezwaarfase. Het is dan ook de vraag of de AERIUS-toets wel heeft plaatsgevonden. Ook voldoet de aanvraag daarmee niet aan de wettelijke eisen en had het buiten behandeling moeten worden gesteld.
12.1
Uit de stukken blijkt dat de AERIUS-berekening voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning zijn ingediend, getoetst en goedgekeurd. De berekening is dus niet eerst in de bezwaarfase ingediend. Overigens is in de bij het nadere verweer in de bezwaarfase ingediende documenten met betrekking tot de AERIUS-berekening een overzicht gegeven van de invoer en rekenresultaten van de berekening. Uit de AERIUS-toets komt naar voren dat geen sprake is van stikstofdepositie.
12.2
Het betoog van eisers slaagt dan ook niet.
Overige gronden
13. Eisers stellen het college aansprakelijk voor eventuele planschade voor naburige panden. Er zijn twijfels of de voorwaarden die zijn verbonden aan de omgevingsvergunning zijn nageleefd. Zo lijkt te zijn gesloopt zonder vergunning. Eisers stellen het college aansprakelijk voor schade uit bouw- en sloopwerkzaamheden.
13.1
De vraag of sprake is van planschade, of de voorschriften behorend bij de vergunning zijn nageleefd, of is gesloopt zonder vergunning, en of het college aansprakelijk is voor schade uit bouw- en sloopwerkzaamheden, is in deze procedure niet aan de orde. Die punten blijven dus buiten beschouwing. Het betoog van eisers slaagt dan ook niet.
13.2
Indien eisers menen dat sprake is van planschade, kunnen zij een aanvraag doen om tegemoetkoming in die schade. Die aanvraag wordt dan ingediend onder de Omgevingswet, en daarin wordt planschade onder de algemene noemer nadeelcompensatie geschaard.
Conclusie en gevolgen
14. Het beroep voor zover ontvankelijk, is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep
- niet ontvankelijk voor zover ingesteld door [eiser 4] , [eiser 5] en [eiser 6] ;
- ongegrond voor zover ingediend door de overige eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2323.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2336.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3385.