202205895/1/R2.
Datum uitspraak: 5 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Helmond,
2. Jan Linders B.V., gevestigd te Bergen (LB),
3. [appellant sub 2B], gevestigd te Helmond, waarvan de maten zijn [maat 1] en [maat 2], beiden wonend te Helmond,
4. [appellant sub 3], wonend te Helmond,
5. Jumbo Supermarkten B.V., gevestigd te Veghel, en [appellant sub 5B], gevestigd te Helmond,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 september 2022 in zaak nr. 21/2912 in het geding tussen:
Merwehave B.V., gevestigd te Oosterhout,
en
het college.
Procesverloop
Merwehave B.V. heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van de bekendmaking van een volgens haar van rechtswege ontstane omgevingsvergunning voor het realiseren van een winkelgebouw met een supermarkt op het perceel aan de Hortsedijk 104, 106 en 108 in Helmond (hierna: de projectlocatie).
Bij uitspraak van 6 september 2022 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken dat de door Merwehave B.V. op 8 juli 2021 aangevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven.
Tegen deze uitspraak hebben het college, Jan Linders B.V., [appellant sub 2B], [appellant sub 3] en Jumbo Supermarkten B.V. en [appellant sub 5B] hoger beroep ingesteld.
Op 22 september 2022 heeft het college bekendgemaakt dat de door Merwehave B.V. gevraagde omgevingsvergunning voor het realiseren van een winkelgebouw op de projectlocatie van rechtswege is ontstaan.
Merwehave B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 31 oktober 2023 heeft het college, voor zover hier van belang, de bezwaren van Jan Linders B.V., [appellant sub 2B], [appellant sub 3] en Jumbo Supermarkten B.V. en [appellant sub 5B] tegen het besluit dat van rechtswege een omgevingsvergunning is ontstaan gegrond verklaard, de omgevingsvergunning ingetrokken en deze alsnog geweigerd.
Merwehave B.V. heeft daartegen beroepsgronden ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Jan Linders B.V. en Jumbo Supermarkten B.V. en [appellant sub 5B]. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 16 januari 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R. Bassie, advocaat in Rotterdam en mr. J. van der Velden, advocaat in Breda, Jan Linders B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. B. de Haan, advocaat in Arnhem, [appellant sub 2B], vertegenwoordigd door [maat 1] en [maat 2], [appellant sub 3], Jumbo Supermarkten B.V. en [appellant sub 5B], vertegenwoordigd door gemachtigde B], bijgestaan door mr. D.C.M. Vleeskens, advocaat in Den Haag, en mr. M. Bremer, en Merwehave B.V., vertegenwoordigd door gemachtigde B], bijgestaan door mr. M. Holtkamp en mr. R.E. Helder, beiden advocaat in Utrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoering Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 8 juli 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
3. Merwehave B.V. is eigenaresse van de projectlocatie met daarop een bedrijfspand. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Helmond" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de projectlocatie de bestemming "Bedrijf". Merwehave B.V. heeft op 8 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een supermarkt op de projectlocatie.
4. Het college heeft in zijn brief van 13 oktober 2021 gereageerd op de aanvraag en gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat het besluit daarom moet worden voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Bij brief van 1 november 2021 heeft Merwehave B.V. het college in gebreke gesteld. Volgens Merwehave B.V. is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing, omdat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Nu het college niet tijdig op de aanvraag heeft beslist, is de gevraagde vergunning volgens Merwehave B.V. van rechtswege ontstaan en is het college in gebreke gebleven om de van rechtswege ontstane omgevingsvergunning bekend te maken. Het college heeft bij brief van 11 november 2021 herhaald dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan en dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Het college heeft verder aangegeven dat de beslistermijn nog niet is verstreken. Merwehave B.V. heeft op 29 november 2021 beroep ingesteld tegen het uitblijven van de bekendmaking van de volgens haar van rechtswege ontstane omgevingsvergunning, welk beroep in de aangevallen uitspraak gegrond is verklaard.
5. Naar aanleiding daarvan heeft het college op 16 september 2022 bekendgemaakt dat er een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan. Het college heeft bij besluit van 31 oktober 2023 de hiertegen ingediende bezwaren gegrond verklaard, de van rechtswege ontstane omgevingsvergunning ingetrokken en de gevraagde vergunning geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand.
6. [appellant sub 3] woont aan de [locatie 2], naast de projectlocatie. Jan Linders B.V. exploiteert supermarkten en heeft vestigingen aan de Dijksestraat 131 en de Janssen & Fritsenplein 11 in Helmond. [appellant sub 2B] heeft een omgevingsvergunning voor het bouwen van een supermarkt aan de [locatie 3] in Helmond. Jumbo Supermarkten B.V. exploiteert supermarkten aan de Haagstraat 42, Hoofdstraat 160, Huiskensstraat 2 en Azalealaan 64 in Helmond. [appellant sub 5B]. heeft een franchiseovereenkomst met Jumbo Supermarkten B.V. voor het exploiteren van een supermarkt aan de [locatie 1] in Helmond. Zij zijn het allen niet eens met de uitspraak van de rechtbank.
Aangevallen uitspraak
7. De rechtbank heeft geoordeeld dat op grond van artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, gelezen in samenhang met de artikelen 4:20a, eerste lid, en 4:20b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van rechtswege een omgevingsvergunning is ontstaan. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestemmingsplan niet in de weg staat aan het realiseren van een supermarkt op de projectlocatie. Dit brengt met zich dat het college op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Wabo de reguliere voorbereidingsprocedure had moeten volgen. De hierbij toepasselijke beslistermijn is overschreden. Verder heeft de rechtbank overwogen dat in de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan (hierna: de SvB) niet alleen bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen, maar onder andere ook detailhandelsactiviteiten. Deze omstandigheid is volgens de rechtbank niet voldoende voor de conclusie dat de definitie van "bedrijf" in artikel 1.21 van de planregels moet worden geraadpleegd om te bepalen of een supermarkt op de projectlocatie is toegestaan. In artikel 10.1, aanhef en onder a, van de planregels is namelijk geen relatie gelegd met de definitie van het begrip "bedrijf" in artikel 1.21 van de planregels. Daarom is deze definitie niet van betekenis voor de uitleg van het begrip "bedrijfsactiviteiten" in artikel 10.1, aanhef en onder a, van de planregels. Een supermarkt behoort op grond van artikel 10.1, aanhef en onder a, van de planregels, gelezen in samenhang met de SvB, tot de toegestane bedrijfsactiviteiten op de projectlocatie, aldus de rechtbank.
Hoger beroepen
8. Het college, Jan Linders B.V., [appellant sub 2B], [appellant sub 3] en Jumbo Supermarkten B.V. en [appellant sub 5B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een supermarkt op de projectlocatie niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat daarom de omgevingsvergunning met de reguliere voorbereidingsprocedure kan worden verleend. Zij voeren aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de definitie van het begrip "bedrijf" in artikel 1.21 van de planregels niet nodig is om te bepalen of een supermarkt ter plaatse is toegestaan. Als in de formulering van een bestemmingsplanregeling het begrip "bedrijf" wordt gebruikt, is de omschrijving van dat begrip bepalend voor de inhoud daarvan. Om te kunnen beoordelen of de in de SvB vermelde activiteiten van bedrijven zijn, had de rechtbank daarbij de definitie van het begrip "bedrijf" moeten betrekken. Verder voeren het college, Jan Linders B.V., [appellant sub 2B], [appellant sub 3] en Jumbo Supermarkten B.V. en [appellant sub 5B] aan dat artikel 36.1, aanhef en onder b, van de planregels een supermarkt op de projectlocatie niet toestaat, omdat er geen sprake is van een normaal en ondergeschikt onderdeel van de totale bedrijfsuitoefening. Zij wijzen op de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2010. 8.1. Voor het antwoord op de vraag of de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan zijn de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels in beginsel bepalend. Het toetsingskader wordt daarbij gevormd door regels die specifiek invulling geven aan een bestemming, zoals de bestemmingsregeling in artikel 10.1 van de planregels. In dergelijke regels kan ook een verduidelijking worden opgenomen van een aanduiding die op verschillende manieren kan worden uitgelegd of daarin kan een aanduiding worden genuanceerd. De inleidende begripsbepalingen zijn niet zulke regels, maar kunnen wel behulpzaam zijn bij de uitleg van begrippen die in de bestemmingsregels worden gehanteerd. Hieraan kan niet zelfstandig worden getoetst bij de beoordeling van aanvragen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3264, onder 10.3). 8.2. De Afdeling stelt vast dat in de planregels geen relatie is gelegd tussen artikel 10.1, aanhef en onder a, van de planregels en de in artikel 1.21 van de planregels opgenomen omschrijving van het begrip "bedrijf". Dit betekent dat de omschrijving van dit begrip niet van betekenis is voor de uitleg van het begrip "bedrijfsactiviteiten" in artikel 10.1 aanhef en onder a, van de planregels.
Vaststaat dat supermarkten worden vermeld in de SvB. Gelet op de bewoordingen van artikel 10.1, aanhef en onder a, van de planregels is de enkele vermelding van de activiteit als categorie 1 in de SvB voldoende om te kunnen vaststellen of een supermarkt op de projectlocatie is toegestaan. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is het dus niet relevant dat een supermarkt geen bedrijf is als bedoeld in artikel 1.21 van de planregels. Zoals de rechtbank ook terecht heeft overwogen, gaat de door het college gemaakte vergelijking met de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2010, niet op, omdat in de bestemmingsomschrijving van de planregels in die zaak, anders dan in artikel 10.1 van de planregels, wel een relatie was gelegd met het begrip "bedrijf". Gelet op het bepaalde in artikel 10.1 van de planregels is een supermarkt op de projectlocatie dus toegestaan. Dat artikel 36.1, aanhef en onder b, van de planregels daarmee een zinloze bepaling wordt, leidt niet tot een ander oordeel.
Het betoog slaagt niet.
9. Het college betoogt subsidiair dat artikel 10.1 van de planregels evident in strijd is met hogere regelgeving en dus onverbindend is. Volgens het college was ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: de Verordening Ruimte) van toepassing. De projectlocatie ligt in de groenblauwe mantel en daar mag, gelet op artikel 11.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Verordening Ruimte, niet worden voorzien in een supermarkt als dit leidt tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2. De Verordening Ruimte is volgens het college zodanig concreet, dat de planregel daaraan exceptief kan worden getoetst. Bovendien is een supermarkt ook in strijd met de nu geldende Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het college wijst op de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2235. 9.1. De Afdeling is van oordeel dat voor de beantwoording van de vraag of een planregeling wegens strijd met een provinciale verordening onverbindend moet worden geacht, in beginsel getoetst moet worden aan de provinciale verordening die gold ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan waarin deze bepaling is opgenomen. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan gold de Verordening Ruimte, zodat de Afdeling daaraan zal toetsen. Op de zitting heeft het college toegelicht dat het enkel gaat om artikel 11.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Verordening Ruimte. Volgens het college is artikel 10.1 van de planregels evident in strijd met dit artikel.
9.2. Artikel 11.6, eerste lid, van de Verordening Ruimte bepaalt dat een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, kan voorzien in een VAB-vestiging of een uitbreiding van een niet-agrarische ruimtelijke ontwikkeling, anders dan bepaald in de artikelen 11.1 tot en met 11.5, mits wordt voldaan aan de in dit artikel genoemde voorwaarden. De voorwaarde onder f houdt in dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2.
Artikel 6.1, eerste lid, bepaalt dat als groenblauwe mantel zijn aangewezen de als zodanig aangeduide gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing met een nauwkeurigheid van 50 m zijn vastgelegd.
9.3. De mogelijkheid om de gelding van de toepasselijke bestemmingsplanregeling aan de orde te stellen in een procedure die is gericht tegen een besluit over de verlening van een omgevingsvergunning, strekt niet zover dat deze regeling aan dezelfde toetsingsmaatstaf wordt onderworpen als de toetsingsmaatstaf die wordt gehanteerd in het kader van de beoordeling van beroepen tegen een vastgesteld bestemmingsplan. Als in een procedure over vergunningverlening wordt aangevoerd dat de bestemmingsregeling in strijd is met een hogere regeling, dan moet de bestemmingsregeling alleen onverbindend worden geacht of buiten toepassing worden gelaten als de bestemmingsregeling evident in strijd is met de hogere regeling. Om evident te zijn, is onder meer vereist dat de hogere regelgeving zo concreet is dat deze zich voor toetsing daaraan bij wijze van exceptie leent.
9.4. De Afdeling stelt vast dat artikel 11.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Verordening ruimte voldoende concreet is om een bestemmingsregeling daaraan exceptief te toetsen. Alvorens kan worden toegekomen aan de vraag of artikel 10.1 van de planregels evident in strijd is met artikel 11.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Verordening Ruimte, moet de vraag worden beantwoord of de projectlocatie in de groenblauwe mantel ligt. Volgens het college is dat het geval. Volgens Merwehave B.V. is dat niet het geval, omdat de Hortsedijk, waaraan de projectlocatie is gelegen, niet is aangewezen als groenblauwe mantel. Gelet op de nauwkeurigheid van de aanwijzing en begrenzing van de groenblauwe mantel als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de Verordening ruimte, is het volgens Merwehave B.V. dus niet evident dat de projectlocatie in de groenblauwe mantel ligt.
De Afdeling kan, nu de projectlocatie op de grens van de aanwijzing en begrenzing van de groenblauwe mantel ligt en rekening moet worden gehouden met een nauwkeurigheid van 50 m, niet zondermeer vaststellen dat de projectlocatie in de groenblauwe mantel ligt. Reeds daarom is het naar het oordeel van de Afdeling niet evident dat de bestemmingsplanregeling in strijd is met de Verordening ruimte. Er is dus geen aanleiding om de planregel in zoverre onverbindend te achten of buiten toepassing te laten.
Het betoog slaagt niet.
10. Het voorgaande betekent dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan.
Conclusie hoger beroepen
11. De hoger beroepen zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet, voor zover aangevallen, worden bevestigd.
Besluit van 31 oktober 2023
12. Bij besluit van 31 oktober 2023 heeft het college de bezwaren van Jan Linders B.V., [appellant sub 2B], [appellant sub 3] en Jumbo Supermarkten B.V. en [appellant sub 5B] tegen de bekendmaking dat van rechtswege een omgevingsvergunning is ontstaan voor het realiseren van een winkelgebouw op de projectlocatie gegrond verklaard, de van rechtswege ontstane omgevingsvergunning ingetrokken en deze alsnog geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand.
13. Het besluit van 31 oktober 2023 wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
14. Merwehave B.V. betoogt dat het besluit van 31 oktober 2023 is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het beginsel van fair-play en het motiveringsbeginsel. Daartoe voert zij onder meer aan dat de besluitvorming zeer traag is verlopen en dat het college, anders dan in het besluit van 31 oktober 2023 staat, wel is afgeweken van het advies van de Bezwaarschriftencommissie Helmond.
14.1. In hetgeen Merwehave B.V. betoogt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 31 oktober 2023 niet met de vereiste zorgvuldigheid of in strijd met het beginsel van fair-play is genomen. Zoals het college op de zitting heeft toegelicht, heeft het besluit van 31 oktober 2023 lang op zich laten wachten, omdat het college naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriftencommissie van 11 mei 2023 nader onderzoek moest doen. Het college heeft in het besluit van 31 oktober 2023 uiteengezet waartoe dat onderzoek heeft geleid. Ook heeft het college in dat besluit gemotiveerd waarom het geen gehoor heeft gegeven aan het advies van de bezwaarschriftencommissie om onderzoek te doen naar de vraag of het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek heeft het college besloten om de bezwaren van Jan Linders B.V., [appellant sub 2B], [appellant sub 3] en Jumbo Supermarkten B.V. en [appellant sub 5B] tegen de bekendmaking dat van rechtswege een omgevingsvergunning is ontstaan, gegrond verklaard te verklaren. Anders dan Merwehave B.V. betoogt, is het college niet afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. De bezwaarschriftencommissie heeft immers ook geadviseerd tot een gegrondverklaring van de bezwaren.
Het betoog slaagt niet.
15. Merwehave B.V. betoogt dat het college de adviezen van de welstandscommissie van de gemeente Helmond van 15 november 2022 en 4 april 2023 niet aan het besluit van 31 oktober 2023 ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe voert zij aan dat de welstandscommissie niet heeft aangegeven met welke aanpassingen het bouwplan wel in overeenstemming zou zijn met de redelijke eisen van welstand als bedoeld in de Welstandsnota van de gemeente Helmond. Verder voert zij aan dat onderdelen uit de welstandsadviezen niet zijn te herleiden tot normen uit de welstandsnota. Ook voert zij aan dat de welstandscommissie geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat het gaat om een herontwikkeling van de projectlocatie.
15.1. Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
15.2. In het advies van 15 november 2022 komt de welstandscommissie tot de conclusie dat de vorm, uitstraling en sfeer van het voorziene gebouw van een te lage beeldkwaliteit is en te weinig refereert naar de omgeving. Ook voldoen de reclame-uitingen op de gevel niet aan de reclamerichtlijnen van de gemeente Helmond. In het advies van 4 april 2023 heeft de welstandscommissie toegelicht aan welke criteria uit de welstandsnota is getoetst, namelijk de algemene welstandscriteria en de specifieke criteria voor bebouwingstype B2.
Merwehave B.V. heeft naar aanleiding van de welstandsadviezen van 15 november 2022 en 4 april 2023 deskundige tegenadviezen van 23 mei 2023 en 30 mei 2023 ingebracht. Volgens deze adviezen levert het ontwerp, waarbij is gekozen voor een schuin dak en een zorgvuldig geprononceerde gevel, een positieve bijdrage aan de directe omgeving. Door het ontwerp in tweede lijn te positioneren en de groenstrook langs de Hortsedijk te herstellen is sprake van een landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing, aldus de adviezen.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat de tegenadviezen geen aanleiding geven voor twijfel terzake de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de welstandsadviezen van 15 november 2022 en 4 april 2023, de begrijpelijkheid van de daarin gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. Op de zitting heeft het college bovendien nog toegelicht dat de massaliteit en uitstraling van het ontwerp niet correspondeert met het gebruik ervan als supermarkt. Verder wijken de daklijnen af van die van gebouwen in de omgeving. Ook is niet betwist dat de reclame-uitingen op de gevel van het gebouw in strijd zijn met de reclamerichtlijnen van de gemeente.
Het betoog slaagt niet.
16. Het betoog van Merwehave B.V. dat artikel 10.1 van de planregels niet evident in strijd is met de Verordening, behoeft geen bespreking meer, gelet op hetgeen de Afdeling onder 9.4 heeft overwogen.
Ook behoeft het betoog van Merwehave B.V. dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het "Parapluplan parkeren", gelezen in samenhang met de "Beleidsregel parkeernormen Helmond 2020", geen bespreking meer. Gelet op het limitatief-imperatieve karakter van artikel 2.10 van de Wabo heeft het college de gevraagde vergunning terecht geweigerd wegens strijd met redelijke eisen van welstand.
Conclusie beroep en proceskosten
17. Het beroep van Merwehave B.V. tegen het besluit van het college van 31 oktober 2023 is ongegrond.
18. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. verklaart het beroep van Merwehave B.V. tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond van 31 oktober 2023 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024
531-1079
BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3, derde lid, luidt:
"Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen."
Artikel 4:20a, eerste lid, luidt:
"Deze paragraaf [§4.1.3.3] is van toepassing indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald."
Artikel 4:20b, eerste lid, luidt:
"Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven."
Artikel 4:20c, eerste lid, luidt:
"Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven."
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, voor zover hier van belang, luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan."
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend."
Artikel 3.9 luidt:
"1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. […]
2. […]
3. Paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. […]
4. […]."
Bestemmingsplan "Buitengebied Helmond"
Artikel 10.1, aanhef en onder a en b, luidt:
"De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2 van de Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
b. op de bestemmingsvlakken, gelegen aan de volgende adressen, tevens voor de volgende bedrijfsactiviteiten:
Adressen bedrijfsactiviteiten
[…] […]
Hortsdijk 104/106/108 garagebedrijf
[…] […]"
Artikel 10.2 luidt:
"Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd."
Artikel 36.1, aanhef en onder b, luidt:
"Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan: het uitoefenen van detailhandel, voor zover dit een normaal en ondergeschikt onderdeel is van de totale toegestane bedrijfsuitoefening en de verkoop van de goederen, gelet op de aard daarvan, geschiedt in rechtstreeks verband met de uitoefening van het bedrijf;"
Artikel 1.21 luidt:
"bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;"
Artikel 1.45 luidt:
"detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop en het bedrijfsmatig te koop aanbieden op internet), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; een en ander voor zover dat niet onder horeca valt;"