ECLI:NL:RBDHA:2025:5408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
NL24.25498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een mvv-aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 april 2025, is het beroep van eiseressen tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseressen, die familieleden zijn van de referent, hebben hun aanvraag ingediend op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met als doel verblijf bij hun zoon en broer in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag aanvankelijk afgewezen op 25 juni 2021, met de motivering dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiseressen hebben bezwaar gemaakt, maar de minister handhaafde de afwijzing in een besluit van 22 augustus 2023. Eiseressen hebben hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank op 22 maart 2024 gegrond werd verklaard, waarbij de rechtbank de minister opdroeg een nieuwe belangenafweging te maken. In het bestreden besluit van 23 mei 2024 handhaafde de minister echter opnieuw de afwijzing. Tijdens de zitting op 16 december 2024 zijn eiseressen vertegenwoordigd door hun gemachtigde, en de rechtbank heeft het onderzoek geschorst om aanvullende informatie te verkrijgen. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en dat de belangenafweging niet correct is uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat de minister een nieuw besluit moet nemen, waarbij de belangen van eiseressen en de referent opnieuw moeten worden afgewogen. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 1.814.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25498

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres 1

geboren op [geboortedatum 1]
V-nummer: [nummer 1]
[naam 2], eiseres 2
geboren op [geboortedatum 2] ,
V-nummer: [nummer 2]
hierna te noemen: eiseressen
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een mvv [1] met als doel “
verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 3]”. Eiseressen willen op grond van artikel 8 van het EVRM [2] verblijf bij [naam 4] (hierna: referent). Referent is de zoon van eiseres 1 en de broer van eiseres 2.
1.1.
De minister heeft de aanvraag met het besluit van 25 juni 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Daartegen hebben eiseressen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 22 augustus 2023 heeft de minister de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseressen hebben hiertegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 22 maart 2024 [3] heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank het besluit van 22 augustus 2023 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
1.2.
Met het bestreden besluit van 23 mei 2024 heeft de minister de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd en het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2024. Eiseressen zijn niet verschenen, maar hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Referent en een tolk zijn wel verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde. Het onderzoek is op de zitting geschorst om de gemachtigde van eiseressen schriftelijk te laten reageren op een verslag van het op 26 juni 2024 met een broer van eiseressen en referent ( [naam 5] ) gehouden aanmeldgehoor. Op 7 februari 2025 heeft de gemachtigde van eiseressen van deze gelegenheid gebruikt gemaakt. Op 24 februari 2025 heeft de minister hierop gereageerd. De rechtbank heeft daarna op 4 maart 2025 het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Referent heeft op 1 december 2020 een aanvraag ingediend voor mvv’s ten behoeve van eiseressen (alsmede de jongere broer van referent) met als doel “
verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 3]” op grond van artikel 8 van het EVRM.
2.1.
De minister heeft bij het primaire besluit van 25 juni 2021 de aanvraag afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eiseres 1, eiseres 2 en de broer. Daarom is geen familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aangenomen.
2.2.
Eiseressen en de broer hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 6 april 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden alwaar referent is verschenen en is gehoord.
2.3.
Bij het besluit van 22 augustus 2023 heeft de minister de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
2.4.
Eiseressen en de broer hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 22 augustus 2023. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 22 maart 2024 het beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 augustus 2023 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. (De broer is in deze uitspraak aangeduid als eiser 3). Dit heeft de rechtbank onder meer als volgt gemotiveerd:

Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, hechte persoonlijke banden
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, en dus geen beschermenswaardig familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, tussen eisers en referent. Verweerder heeft in het geval van eisers de gestelde bijkomende elementen van afhankelijkheid onvoldoende in onderlinge samenhang betrokken bij zijn beoordeling. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
(…)
Belangenafweging: heeft verweerder een juiste belangenafweging gemaakt?
9. Verweerder heeft de belangenafweging in het nadeel van eisers doen uitvallen. Verweerder heeft het economisch belang van de Nederlandse overheid, het feit dat het een eerste toelating betreft, het ontbreken van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en dus geen gezinsleven op grond van artikel 8 EVRM, het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, het gebruik zullen maken van publieke middelen, sterke binding met het land van herkomst en het toegang hebben tot medische zorg in Syrië in het nadeel van eisers gewogen. Verweerder heeft in het voordeel gewogen dat referent beschikt over voldoende woonruimte, dat sprake is van een objectieve belemmering, dat eiser 3 dienstplichtig is geworden in Syrië en hij door de amputatie van drie vingers niet meer kan werken en dat de algemene veiligheidssituatie in Syrië slecht is door de voortdurende burgeroorlog. Ook in het voordeel is meegenomen dat sprake is van bijzondere omstandigheden (inwilliging nareisaanvraag van vader in 2015, verlening toestemming voor het afhalen van mvv’s in Beiroet, verlopen van termijn voor ophalen van de mvv’s omdat eiseres 1 tijdens het reizen daarnaartoe werd staande gehouden, vader/echtgenoot heeft vervolgens nadien herhaalde nareisaanvragen ingediend, maar kwam op 19 september 2019 te overlijden waardoor zijn herhaalde asielaanvraag niet meer verder kon worden beoordeeld, de schildklierkanker van eiseres 1 en de voortdurende medische behandeling daarvoor, de psychische problematiek van eiseres 2, de leeftijd en handicap van eiser 3).
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zonder nadere motivering niet in redelijkheid tot deze belangenafweging heeft kunnen komen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder gelet op overweging 8.3 niet zonder meer kan worden gevolgd in de conclusie dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Voorts is van belang dat in de gronden van beroep en ter zitting is aangegeven dat referent per 1 januari 2024 met een opleiding gaat beginnen op basis van een 40-urige werkweek waarvoor hij salaris zal gaan ontvangen. Gesteld is dat hij dan niet meer verplicht zal zijn om een aanvullende uitkering aan te vragen. Verweerder is hierop onvoldoende gemotiveerd ingegaan.
9.2.
Ook is zonder nadere motivering niet duidelijk op grond waarvan de omstandigheden van dit geval die in het voordeel van eisers zijn meegenomen niet zwaarder moeten wegen dan het gewicht dat zij nu hebben gekregen. Behalve de gezondheid van eisers en de ontreddering die de situatie met zich meebrengt is zonder nadere motivering niet begrijpelijk dat de omstandigheid dat eerder wel is overgegaan tot het verlenen van een mvv voor eisers - niet in geschil is dat referent tot het moment dat hij vertrok met zijn vader deel uitmaakte van het gezin van vader en eisers - niet zwaarder in het voordeel van eisers meeweegt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de omstandigheden die er toe hebben geleid dat geen gebruik is gemaakt van die eerder verleende mvv en een tweede mvv niet is afgegeven niet in geschil zijn en niet aan eisers te wijten zijn. Verweerder heeft de belangenafweging dan ook onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
9.3.
Reeds gelet op het voorgaande heeft verweerder geen ‘fair balance’ getroffen in de te wegen belangen. Verweerder zal opnieuw een belangenafweging moeten maken. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.”
3. Bij het bestreden besluit heeft de minister de afwijzing van de aanvraag van eiseressen gehandhaafd en het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Gezinsleven
4. Eiseressen betogen dat er wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen hen en referent. Referent is het enige mannelijke familielid dat hen kan helpen en bijstaan maar is daar vanuit Nederland onvoldoende toe in staat. Referent maakt zich dagelijks grote zorgen over eiseressen, zeker nu inmiddels ook zijn broer Syrië heeft moeten verlaten en eiseressen geheel op zichzelf zijn aangewezen in Syrië. Eiseressen voeren aan dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de sterke emotionele band tussen hen en referent, op de gezondheidstoestand van eiseressen, op de asielgerelateerde risico’s die eiseressen lopen en op de verklaringen die zijn overgelegd ter ondersteuning van het punt dat eiseressen zwaar leunen op referent. De bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn onvoldoende kenbaar bij de besluitvorming betrokken. Zo heeft de minister het humanitaire aspect van het overlijden van de echtgenoot en vader, de zorg van referent voor hem, en de zorg van referent voor zijn moeder, zus en broer, alsmede de grote verantwoordelijkheid die hij - nu al jarenlang - voor hen heeft, juist als gevolg van het overlijden van vader, onvoldoende bij de besluitvorming betrokken.
5. Het EHRM [4] heeft in de rechtspraak overwogen dat relaties tussen volwassen familieleden onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM kunnen vallen, als de banden tussen hen zijn aan te merken als “
further elements of dependency, involving more than emotional ties”. Volgens het EHRM bestaat dus familieleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM tussen meerderjarigen buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen.
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat de minister een brede beoordeling moeten maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. De minister mag in die beoordeling niet slechts betrekken of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van referent, maar moet een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken van alle door een vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden die kunnen maken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Elementen zoals de financiële en materiële afhankelijkheid en de gezondheid van de betrokkenen moeten, voor zover zij zijn aangevoerd, in die beoordeling een rol spelen. Verder kan bijvoorbeeld de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn.
5.2.
Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan de minister om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De bestuursrechter moet het onderzoek van de minister naar de relevante feiten en omstandigheden en de door de minister gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen, zodat effectieve rechtsbescherming is verzekerd. Bij de weging van de elementen heeft de minister beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaat toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat tussen eiseressen en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Daartoe acht de rechtbank het volgende van belang. Tussen partijen is niet in geschil dat eerder een nareisaanvraag ten behoeve van eiseressen is toegewezen, maar dat de nareis nooit heeft plaatsgevonden buiten de schuld van eiseressen om. De minister heeft in dat kader niet ten onrechte overwogen dat het feit dat in de nareisprocedure is overwogen dat er een gezinsband bestond tussen eiseressen en de vader echter niet betekent dat er ook sprake is van een gezinsband tussen eiseressen en referent. Verder heeft de minister van belang mogen achten dat eiseressen en referent al ruim negen jaar niet meer samenwonen en dat de hulp die hij hen biedt al geruime tijd op afstand gebeurt. Deze hulp houdt onder meer in dat referent geld aan eiseressen stuurt. Over het standpunt van eiseressen dat zij geheel op zichzelf zijn aangewezen en financieel afhankelijk zijn van referent, merkt de rechtbank het volgende op. Zoals ter zitting en ook uit de reacties van partijen na de zitting is gebleken, hebben eiseressen zich ook staande kunnen houden door geld dat zij hebben ontvangen van andere familieleden. Verder heeft de minister bij de beoordeling kunnen betrekken dat eiseressen door referent op afstand ook worden bijgestaan tijdens medische afspraken of het regelen van andere zaken, waaronder ook de medicijnen van moeder. De minister heeft niet ten onrechte overwogen dat onvoldoende is gebleken dat referent de enige is die zijn moeder kan helpen met de ziekenhuisbezoeken en het te woord staan van artsen. Zo heeft referent een foto overgelegd waarop te zien is dat zijn zus hun moeder bezoekt in het ziekenhuis. In aanvulling hierop heeft de minister het standpunt mogen innemen dat evenmin aannemelijk is gemaakt dat (mede vanwege de oorlogssituatie) de vereiste zorg voor moeder in Syrië niet toegankelijk of beschikbaar is. Daarnaast heeft de minister bij de beoordeling of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid kunnen betrekken dat eiseressen in Syrië een woning en daarmee een onderkomen hebben en dat zij voedselpakketten en geld van UNRWA [6] ontvangen. De beroepsgronden slagen niet.
Belangenafweging
6. Eiseressen betogen dat de minister ten onrechte hun belangen en die van referent enerzijds en de belangen van de Nederlandse staat anderzijds niet heeft gewogen en afgewogen.
6.1.
In het bestreden besluit heeft de minister, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024 [7] , overwogen dat er geen sprake is van gezinsleven en dat daarom geen belangenafweging wordt gemaakt.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat in onderhavige procedure wel degelijk een belangenafweging had moeten plaatsvinden, omdat de rechtbank de minister in de hiervoor onder 2.4. genoemde uitspraak uitdrukkelijk heeft opgedragen een nieuwe belangenafweging te maken. De minister was in de onderhavige zaak gehouden een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de in 2.4 genoemde uitspraak. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 6.2. heeft overwogen is het beroep gegrond. De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil definitief te beslechten, nu het aan de minister is om een belangenafweging te maken. Daarom bepaalt de rechtbank dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb [8] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de minister een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van
€ 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
4.Europees Hof voor de rechten van de mens.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.United nations relief and works agency for palestine refugees in the near east.
7.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2024:1189.
8.Besluit proceskosten bestuursrecht.