ECLI:NL:RBDHA:2025:5317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
NL24.48670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Libische eiser wegens onvoldoende bewijs van vervolging en geloofwaardigheid van documenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Libische eiser. De eiser had een asielaanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij vanwege zijn militaire verleden en zijn achternaam als aanhanger van het Khadaffi-regime wordt gezien en daardoor gevaar loopt bij terugkeer naar Libië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de documenten die de eiser had overgelegd, waaronder een arrestatiebevel, niet geloofwaardig waren. Bureau Documenten concludeerde dat het arrestatiebevel waarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en dat andere documenten kopieën waren, waardoor hun authenticiteit niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de algemene situatie in Libië niet zodanig is dat de eiser bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het besluit van de Minister van Asiel en Migratie om de asielaanvraag af te wijzen, bevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48670

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.B.J.G.M. Schyns),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

1.1.
Bij besluit van 29 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) afgewezen. Verder heeft verweerder eiser een vertrektermijn onthouden en hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
2. Eiser heeft de Libische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1971. Hij heeft op 5 februari 2010 een asielaanvraag ingediend. Op 4 juni 2010 heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Deze verblijfsvergunning is bij besluit van 2 april 2014 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 19 juli 2012. Het intrekkingsbesluit is in beroep en hoger beroep in stand gebleven.
3. Op 2 augustus 2019 heeft eiser rechtmatig verblijf gekregen op basis van een besluit- en vertrekmoratorium. Dit liep af op 1 juli 2020.
4. Eiser heeft op 4 januari 2024 de hier aan de orde zijnde asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat milities de controle hebben in zijn woonplaats Al Rojban in Libië en dat zij naar hem op zoek zijn. Deze milities zien hem vanwege zijn militaire werkzaamheden tijdens het Khadaffi-regime als aanhanger van Khadaffi. Daarnaast wordt eiser vanwege zijn achternaam en stamachtergrond gezien als aanhanger van het Khadaffi-regime. Ter onderbouwing heeft eiser een arrestatiebevel van de militaire inlichtingendienst overgelegd. Daar komt bij dat er een aanslag is gepleegd op het huis van zijn broer. Hoewel zijn broer op het moment van de aanslag niet thuis was en deze aanval dus heeft overleefd, is hij later alsnog overleden aan de gevolgen van de stress. Dit heeft eiser onderbouwd met een overlijdensakte, een verklaring van de gemeente en een brief van het wijkhoofd.
Bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • De identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Eiser wordt vanwege zijn stamachtergrond of achternaam gezien als Khadaffi-loyalist;
  • De problemen met de militaire inlichtingendienst vanwege de militaire activiteiten tijdens het Khadaffi-regime.
5.1.
Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Het tweede relevante element acht verweerder daarentegen niet geloofwaardig. Eiser heeft dit element niet onderbouwd met objectieve documenten. Bij de indiening van zijn asielaanvraag heeft eiser te kennen gegeven dat de door hem overgelegde documenten origineel zijn. Later is echter gebleken dat alleen het door eiser ingebrachte arrestatiebevel origineel is, maar uit onderzoek door Bureau Documenten volgt dat dit document waarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Verweerder werpt eiser tegen dat hij voldoende tijd heeft gehad om originele documenten te verkrijgen en dat hij dit zonder verschoonbare reden niet heeft gedaan. Daarnaast onderbouwen de overgelegde documenten het asielrelaas van eiser niet en heeft hij ook met zijn verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn achternaam en stamachtergrond wordt gezien als Khadaffi-aanhanger. Het derde relevante element is om de voorgaande redenen evenmin geloofwaardig. Daar komt bij dat de verklaringen van eiser in het kader van dit relevante element tegenstrijdig zijn met de verklaringen die hij in zijn vorige asielprocedure heeft afgelegd over zijn tijd in het leger. Eiser heeft volgens verweerder met het geloofwaardig geachte eerste element niet aannemelijk gemaakt dat hij heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000.
Risico bij terugkeer
6. Eiser betoogt dat verweerder heeft miskend dat de algemene situatie in Libië zo slecht is dat hij louter vanwege zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade.
6.1.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 november 2023 (ECLI:EU:C:2023:843) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2927) volgt dat verweerder bij de toepassing van artikel 15c van de Definitierichtlijn (artikel 15c) zowel de individuele omstandigheden van een vreemdeling als de algemene veiligheidssituatie in het land van herkomst in aanmerking moet nemen. Als de mate van willekeurig geweld zo hoog is dat een vreemdeling door zijn enkele aanwezigheid al een reëel risico loopt op ernstige schade, wordt niet toegekomen aan een beoordeling van zijn individuele omstandigheden. Hoe meer een vreemdeling aannemelijk kan maken dat hij specifiek wordt geraakt wegens zijn individuele situatie of persoonlijke omstandigheden, hoe minder willekeurig geweld vereist zal zijn voordat hij in aanmerking komt voor bescherming op grond van artikel 15c.
6.2.
In haar uitspraak van 30 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3278) heeft de Afdeling geoordeeld dat Libië geen dermate grootschalig, willekeurig en wijdverspreid geweld heerst dat vreemdelingen alleen al om die reden niet naar Libië kunnen terugkeren. Wel is de situatie instabiel en komen er regelmatig gewapende conflicten tussen facties en milities voor, waarbij ook burgerslachtoffers vallen. Eiser heeft niet onderbouwd dat de algemene veiligheidssituatie en het geweldsniveau in Libië sindsdien zijn gewijzigd. De enkele stelling van eiser dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken nog altijd een negatief reisadvies afgeeft voor Libië is daarvoor onvoldoende
.Reisadviezen worden opgesteld in het kader van consulaire hulpverlening en advies aan Nederlandse toeristen en daarbij gelden andere maatstaven dan bij de toetsing aan artikel 15c.
6.3.
Bij de toepassing van artikel 15c moeten ook de individuele omstandigheden van een vreemdeling worden betrokken. Het is aan eiser om zijn persoonlijke kenmerken en individuele omstandigheden naar voren te brengen en te onderbouwen waarom daaruit volgt dat hij bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt. Hier is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Hij heeft in dit kader aangevoerd dat hij vanwege zijn stamachtergrond en achternaam wordt gezien als Khadaffi-aanhanger en daarom in de negatieve belangstelling van verschillende groeperingen staat. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat deze stelling van eiser niet wordt ondersteund door de beschikbare landeninformatie. Hieruit volgt namelijk niet dat mensen van eisers stam of met zijn achternaam worden gezien als Khadaffi-aanhanger. Hierbij heeft verweerder de Algemene Ambtsberichten van 2021 en 2023 over Libië betrokken. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat dit wel degelijk uit landeninformatie volgt. Eiser heeft deze stelling niet nader onderbouwd of geconcretiseerd. Eiser heeft ook geen andere individuele feiten en omstandigheden naar voren gebracht die relevant kunnen zijn in dit kader. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking wat hierna in 7.2.1 en 7.2.3 wordt overwogen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Tweede relevante element
7. Eiser betoogt dat verweerder het tweede element ten onrechte en niet deugdelijk gemotiveerd ongeloofwaardig acht.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn stamachtergrond of achternaam wordt gezien als Khadaffi-loyalist.
Documenten
7.2.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zonder goede reden heeft nagelaten zijn asielrelaas met deugdelijke en originele documenten te onderbouwen. Eiser heeft ter onderbouwing van het tweede en derde relevante element vier documenten overgelegd. Bij de indiening van zijn (herhaalde) asielaanvraag heeft eiser gesteld dat de overlijdensakte, de brief van het wijkhoofd en het arrestatiebevel origineel zijn en dat de bijgesloten verklaring van de gemeente een kopie is. Verweerder heeft deze documenten door Bureau Documenten op echtheid laten onderzoeken. Over de ingebrachte overlijdensakte, brief van de gemeente en brief van het wijkhoofd heeft Bureau Documenten in de verklaring van onderzoek van 12 januari 2024 vastgesteld dat dit kopieën zijn en dat deze stukken daarom niet op echtheid kunnen worden onderzocht. Het overgelegde arrestatiebevel is wel een origineel document. Bureau Documenten heeft echter in de verklaring van onderzoek geconcludeerd dit document waarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven, omdat de opmaak en afgifte ervan afwijken van het beschikbare vergelijkingsmateriaal.
Arrestatiebevel
7.2.1.
Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de bevindingen van Bureau Documenten over het arrestatiebevel afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas.
Eiser heeft de conclusie van Bureau Documenten over de echtheid van het arrestatiebevel niet weerlegd met een contra-expertise. Ter zitting heeft eiser verklaard dat geen tegenonderzoek meer zal worden gedaan. Eiser heeft ook verder geen feiten en omstandigheden aangedragen die aanleiding geven om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van Bureau Documenten en zijn conclusies. De stelling van eiser dat uit de verklaring van onderzoek slechts volgt dat het arrestatiebevel mogelijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven en dat dus niet is uitgesloten dat dit document wel bevoegd is opgemaakt en afgegeven, is op zich juist, maar leidt niet tot een ander oordeel. Uit de Vakbijlage Bureau Documenten (blz. 7) kan worden opgemaakt dat deze conclusie een behoorlijke mate van zekerheid geeft. Het overleggen van een dergelijk arrestatiebevel is hoe dan ook onvoldoende om uit te gaan van de echtheid daarvan.
Overige documenten
7.2.2.
Bij de indiening van zijn asielaanvraag heeft eiser verklaard dat de overlijdensakte van zijn broer en de brief van het wijkhoofd originele documenten zijn. Hij heeft deze documenten echter in kopie overgelegd. Eiser heeft niet geconcretiseerd waarom hij geen origineel exemplaar van deze documenten over kan leggen.
7.2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat de overlijdensakte van eisers broer, de brief van de gemeente en de brief van het wijkhoofd ook verder niet kunnen bijdragen aan de geloofwaardigheid van het tweede relevante element. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat de authenticiteit van de overlijdensakte, de brief van de gemeente en de brief van het wijkhoofd niet kan worden vastgesteld. Bovendien zijn deze documenten op verzoek opgesteld, zodat de objectiviteit van deze documenten niet vaststaat. Hoewel het enkele gegeven dat een document een kopie is en niet op echtheid kan worden onderzocht nog niet hoeft te betekenen dat daaraan geen waarde kan worden gehecht, heeft verweerder deze omstandigheid wel bij de geloofwaardigheidsbeoordeling kunnen betrekken. Hierbij is van belang dat verweerder deze drie documenten niet alleen terzijde heeft geschoven omdat het kopieën betreft. Verweerder heeft zich namelijk ook op het standpunt gesteld dat de inhoud van deze documenten – in samenhang bezien met eisers verklaringen – er niet toe kan leiden dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn stamachtergrond of achternaam wordt gezien als Khadaffi-loyalist en gevaar loopt bij terugkeer. Uit de overlijdensakte volgt namelijk dat het overlijden van eisers broer wordt toegeschreven aan een natuurlijke doodsoorzaak. Eisers stelling dat dit door stress zou komen als gevolg van de aanslag op diens woning, is een aanname zonder medische onderbouwing en hoefde verweerder niet te volgen. De brief van de gemeente en het wijkhoofd – die dezelfde strekking hebben – bieden evenmin voldoende ondersteuning voor eisers verklaringen. Uit deze verklaringen volgt – kort gezegd – dat eisers broer werd lastiggevallen vanwege politieke verdeeldheid en de daaruit voortvloeiende gewapende confrontatie en dat zijn huis daardoor is beschadigd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hieruit niet blijkt of en hoe de gemeente en het wijkhoofd onderzoek hebben gedaan naar het incident met eisers broer. Dit doet afbreuk aan de waarde die aan deze documenten gehecht kan worden. Deze verklaringen bieden geen ondersteuning voor eisers verklaringen dat hij vanwege zijn achternaam en stam wordt gezien als Khadaffi-aanhanger.
Landeninformatie
7.3.
Zoals hiervoor in 6.3 aan de orde is gekomen, heeft verweerder zich ook terecht op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen niet worden ondersteund door de beschikbare landeninformatie.
Spoedig melden
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser verder niet ten onrechte tegengeworpen dat hij zich niet onverwijld heeft gemeld om zijn asielaanvraag in te dienen. Niet in geschil is dat eisers verblijfsrecht in Nederland op basis van het besluit- en vertrekmoratorium voor Libië afliep op 1 juli 2020. Hij heeft zijn huidige asielaanvraag pas op 29 december 2023 ingediend. Dit heeft verweerder bij de geloofwaardigheidsbeoordeling kunnen betrekken. De enkele stelling dat het eiser niet lukte om eerder een advocaat te vinden om hem te ondersteunen bij de indiening van zijn aanvraag en het verkrijgen van de benodigde documenten heeft verweerder niet hoeven te volgen.
7.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het tweede relevante element ongeloofwaardig is. De hiertegen aangedragen beroepsgronden kunnen niet slagen.
Derde relevante element
8. Eiser betoogt verder dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij problemen heeft met de militaire inlichtingendienst, dit vanwege zijn militaire activiteiten tijdens het Khadaffi-regime.
8.1.
Verweerder merkt terecht op dat eiser naast het door hem ingebrachte arrestatiebevel – waarvan Bureau Documenten heeft geconcludeerd dat dit waarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven – geen andere documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van dit gedeelte van zijn asielrelaas. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn eerste asielaanvraag wel een bewijs overgelegd dat hij in 1993 uit dienst is getreden. Eiser heeft toen bovendien uitdrukkelijk verklaard dat hij daarna nooit meer militair actief is geweest. De inhoud van dit document en van deze verklaringen stroken niet met eisers verklaringen tijdens het gehoor in het kader van de huidige asielprocedure. Hierin heeft hij namelijk verklaard dat hij vanaf 1991 tot ongeveer 2003 of 2004 (blz. 4 gehoor) heeft gediend in het 404e bataljon in het leger. Vervolgens verklaart eiser echter dat hij van 2004 tot 2008 nog beroepsmilitair was, loon hiervoor ontving en zich af en toe moest melden op de kazerne. Verweerder heeft deze verklaringen terecht aangemerkt als wisselend. Eiser heeft ook niet betwist dat hij hierover tegenstrijdig heeft verklaard, maar hij wijt dit aan het lange tijdsverloop en de stress die hij jarenlang heeft ondervonden door onder meer de langdurige verblijfsrechtelijke procedures. Dit heeft verweerder niet hoeven te volgen. Hoewel het voorstelbaar is dat een lang tijdsverloop en stress van invloed kunnen zijn op het vermogen van iemand om te verklaren, kunnen de hiervoor beschreven tegenstrijdigheden daardoor niet afdoende worden verklaard; het gaat hier niet om details, maar om lange perioden in de tijd. Ook de stelling van eiser dat hij een onderscheid maakt tussen de voor een ieder verplichte militaire dienst en het actief zijn als beroepsmilitair, heeft verweerder niet hoeven te volgen. Eiser is immers in zijn vorige asielprocedure herhaaldelijk gevraagd naar zijn werkzaamheden. Daarbij is hem expliciet gevraagd of hij na 1993 nog heeft gediend in het leger. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat eiser vijftien jaar lang op de loonlijst van het leger zou hebben gestaan en dat hij zich daarvoor alleen moest melden op de kazerne. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd geconcludeerd dat de gestelde problemen van eiser met de militaire inlichtingendienst ongeloofwaardig zijn. Deze beroepsgrond kan evenmin slagen.
Bijzondere omstandigheden
9. Eiser betoogt voorts dat hij inmiddels langer dan 14 jaar in Nederland verblijft en hier sterke banden heeft opgebouwd. Verweerder had eiser daarom op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verblijfsvergunning moeten verlenen.
9.1.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt een bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Eiser niet duidelijk gemaakt op welke beleidsregel hij doelt en waarom daarvan moet worden afgeweken. Ter zitting heeft eiser, desgevraagd, gesteld dat er dient te worden afgeweken van het strikte juridische kader. Hiermee heeft eiser nog altijd niet duidelijk gemaakt op welke beleidsregel hij doelt. Reeds hierom kan deze beroepsgrond niet slagen.
Terugkeerbesluit
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat het eerder opgelegde terugkeerbesluit niet langer geldig is gelet op het tijdsverloop van meer dan tien jaar.
10.1.
Eiser heeft dit standpunt niet onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
Inreisverbod
11. Eiser stelt dat verweerder hem geen inreisverbod voor de duur van twee jaar mocht opleggen.
11.1.
Eiser heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die volgens hem aanleiding hadden moeten vormen om geen inreisverbod op te leggen. Reeds hierom kan ook deze beroepsgrond niet slagen.

Conclusie

12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.