Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.DE STAAT DER NEDERLANDEN (Het Rijksvastgoedbedrijf),
2.2. STICHTING DE NIEUWE RENTMEESTER VEENHUIZEN,
3.3. STICHTING HET DRENTSE LANDSCHAP,
NATIONALE MAATSCHAPPIJ TOT RESTAUREREN & HERBESTEMMEN VAN CULTUREEL ERFGOED B.V. (BOEI),
5.5. VERENIGING NATIONALE MONUMENTENORGANISATIE,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
samen te werken” en het “
strategisch vernuft had om de factor tijd in te zetten”. Deze redenering is objectief onzinnig, en was op geen enkele wijze af te leiden uit het Biedboek, aldus KNSF. De visie van het Consortium had op dit onderdeel nooit met een voldoende mogen worden beoordeeld, en het Consortium had aldus nooit mogen worden toegelaten tot fase 2.
de mate waarin op een zorgvuldige wijze invulling wordt gegeven aan een realistische business case” (artikel 4.11.3). Het volgt uit het verslag van de Beoordelingscommissie dat de leden van de Beoordelingscommissie de business case van het Consortium aanvankelijk wisselend hebben beoordeeld. De expert financieel heeft na eerste kennisname van het Visiedocument in zijn individuele oordeel geconstateerd dat de argumentatie van het Consortium bij dit onderdeel mager is, maar de business case toch met een voldoende beoordeeld, omdat de ervaring en de aard van het Consortium het vertrouwen wekken dat zij tot een zorgvuldige bieding kan komen zonder afbreuk te doen aan het Ensemble. Na de presentatie van het Consortium, en de onderlinge discussie tussen de commissieleden, is het onderdeel business case uiteindelijk door alle commissieleden met een voldoende beoordeeld. Uit het beoordelingsverslag volgt dat de aanvankelijke twijfel van sommige commissieleden is weggenomen doordat in de toelichting duidelijk naar voren is gekomen dat het Consortium een langetermijnperspectief hanteert. Deze redenering is, anders dan KNSF heeft gesteld, niet objectief onzinnig. Het kan aan KNSF worden toegegeven dat de redenering van de Beoordelingscommissie beknopt is, maar daar staat tegenover dat, zoals nadrukkelijk door de Beoordelingscommissie is onderkend, het Visiedocument een eerste aanzet is voor de uitwerking van het plan in de volgende fase. Aan de in het visiedocument gepresenteerde business case kunnen daarom nog geen gedetailleerde eisen worden gesteld, zodat de beoordeling door de Beoordelingscommissie ook noodzakelijkerwijs tot hoofdlijnen is beperkt.
gehoord de toelichting en de argumenten van de andere leden”. De in artikel 4.10.7 van het Biedboek geformuleerde regel dat de toelichting voor de Beoordelingscommissie een informerend karakter heeft, en voor de aanmelder een toelichtend karakter en niet meeweegt in de beoordeling van het Visiedocument, betekent niet meer dan dat een aanmelder tijdens de presentatie geen nieuwe argumenten mag aandragen. Indien de stelling van KNSF zou worden gevolgd dat de gegeven toelichting in het geheel niet zou mogen meewegen in de beoordeling, dan zou de presentatie van de aanmelders tijdens de vergadering van de Beoordelingscommissie zonder betekenis zijn. Een dergelijke uitleg van het Biedboek ligt niet voor de hand. Verder geldt dat zowel KNSF als het Consortium ieder de kans heeft gekregen om haar eigen Visie nader toe te lichten, zodat partijen hierin ook gelijk zijn behandeld.