Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van de middelen in de principale beroepen
4.Beoordeling van de middelen in de incidentele beroepen
5.Beslissing
15 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak, die betrekking heeft op de Didam-regels, heeft de Hoge Raad op 15 november 2024 uitspraak gedaan in twee cassatiezaken (23/02541 en 23/02556). De kern van de zaak draait om de vraag of de regels die zijn geformuleerd in het Didam-arrest van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778, ook van toepassing zijn op handelingen van een overheidslichaam die vóór dat arrest hebben plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de Didam-regels ook gelden voor handelen van een overheidslichaam dat heeft plaatsgevonden voorafgaande aan het Didam-arrest. Dit betekent dat de Gemeente Montferland, die betrokken was bij de verkoop van een onroerende zaak, niet de vereiste openbaarheid en mededinging heeft geboden, wat in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 april 2023 en verwijst de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De Gemeente wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en de vorderingen van de eiseressen worden toegewezen, waarbij de koopovereenkomst en samenwerkingsovereenkomst worden vernietigd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor overheidslichamen om transparant en eerlijk te handelen bij de verkoop van onroerende zaken, en de gevolgen van het niet naleven van de Didam-regels.