ECLI:NL:RBDHA:2025:5174

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
NL24.43956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst in asielzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 27 maart 2025, oordeelt de rechtbank dat de minister van Asiel en Migratie Marokko niet mag aanwijzen als veilig land van herkomst wanneer er groepen zijn uitgesloten van deze aanwijzing. De zaak betreft een asielaanvraag van een eiseres, die samen met haar minderjarige zoon naar Nederland is gekomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat de minister de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister een nieuw besluit moet nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. De rechtbank wijst erop dat de minister de asielmotieven van de eiseres, die onder andere huiselijk geweld en bedreigingen door haar ex-echtgenoot omvatten, serieus moet nemen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 5 november 2024 en draagt de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiseres.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43956
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres] ,V-nummer: [V-nummer] , eiseres mede namens haar minderjarige zoon:
[minderjarige], V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Zij heeft op 21 oktober 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 5 november 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar minderjarige zoon, de gemachtigde van eiseres, T. Slimane als tolk en de gemachtigde van de minister.
4. Eiseres heeft op 26 februari 2025 een verklaring van haar moeder ingebracht en heeft in dat verband een verzoek tot heropening van het onderzoek gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister de asielaanvraag van eiseres heeft mogen afwijzen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. De minister moet een nieuw besluit nemen. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. Bij het nemen van een nieuw besluit moet de minister de verklaring van de
moeder van eiseres meenemen in de beoordeling. Gelet op dit oordeel wijst de rechtbank het verzoek om heropening af.
7. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot de gegrondverklaring van het beroep komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
8. Eiseres is geboren op [1977] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij is in Marokko getrouwd geweest met [ex-echtgenoot] (ex-echtgenoot). Met hem heeft zij drie kinderen gekregen, onder wie [minderjarige] (zoontje). Hij is geboren op [2017] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Vanaf 2008 is eiseres door haar ex- echtgenoot mishandeld en bedreigd. In 2018 zijn ze gescheiden, maar nadat de ex- echtgenoot eiseres had bedreigd, zijn zij weer hertrouwd. De mishandelingen hielden aan. Op enig moment heeft de ex-echtgenoot het zoontje meegenomen naar de bergen om hem te gebruiken als schatzoeker. De ex-echtgenoot behoort namelijk tot de Zohrias en het zoontje wordt gezien als een Zouhri-kind vanwege zijn groene ogen. Van Zouhri-kinderen wordt aangenomen dat zij in Marokko begraven schatten kunnen vinden. Bij terugkomst was het zoontje in paniek en had hij beschadigde handen. Dit was voor eiseres de aanleiding om met haar zoontje aan hun situatie te ontkomen. Zij zijn vertrokken naar de moeder van eiseres in [plaats] . In juli 2023 heeft de rechtbank in Marokko de echtscheiding tussen eiseres en haar ex-echtgenoot uitgesproken. De bedreigingen door de ex-echtgenoot hielden aan via de telefoon. In juli 2024 is eiseres met haar zoontje vertrokken uit Marokko. Ook na haar vertrek uit Marokko is zij telefonisch nog bedreigd door haar ex-echtgenoot.
9. Bij terugkeer naar Marokko vreest eiseres ervoor dat haar ex-echtgenoot haar en haar zoontje zal vermoorden of anderszins kwaad zal doen. Eiseres kan hiertegen geen bescherming vragen bij de Marokkaanse autoriteiten. Dit heeft zij namelijk eerder al geprobeerd en toen is zij niet geholpen. Bovendien heeft de ex-echtgenoot connecties met onder andere de […] . Bij terugkeer naar Marokko vreest eiseres verder voor strafrechtelijke veroordeling voor kinderontvoering. Haar ex-echtgenoot heeft namelijk gezag en eiseres heeft haar zoontje zonder toestemming meegenomen uit Marokko, althans is zij niet op tijd naar Marokko teruggekeerd.

Het bestreden besluit

10. Het asielrelaas van eiseres en haar zoontje bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
(1). identiteit, nationaliteit en herkomst;
(2). eiseres en haar zoontje zijn slachtoffer van huiselijk geweld en worden bedreigd door de ex-echtgenoot van eiseres.
11. Op de zitting heeft de gemachtigde van de minister toegelicht dat – hoewel dit niet eenduidig uit de besluitvorming blijkt – de minister de asielmotieven geloofwaardig acht. De minister stelt zich verder op het standpunt dat de vrees van eiseres over wat haar bij terugkeer naar Marokko te wachten staat, niet aannemelijk is. Marokko geldt in het algemeen als een veilig land van herkomst. Eiseres en haar zoontje behoren niet tot een van de voor Marokko vastgestelde uitzonderingsgroepen. Eiseres heeft ook verder niet aannemelijk gemaakt dat Marokko ten aanzien van haar en haar zoontje persoonlijk geen
veilig land van herkomst is en dat de Marokkaanse autoriteiten hen niet kunnen of willen beschermen. De minister heeft de aanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond. Verder heeft de minister besloten dat eiseres en haar zoontje Nederland onmiddellijk moeten verlaten en heeft hij aan beiden een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Over de vraag of de minister Marokko heeft mogen aanwijzen als veilig land van herkomst
12. Eiseres voert aan dat de minister Marokko ten onrechte als veilig land van herkomst heeft aangemerkt. Volgens eiseres volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 4 oktober 20241 dat een land alleen als veilig kan worden aangemerkt, als er in het algemeen en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging. De minister mag geen groepen uitzonderen van de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst. De aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst moet daarom onverbindend worden verklaard. Dit betekent voor eiseres dat de minister in haar geval de verkeerde procedure heeft gevolgd, dat de minister in het kader van de beoordeling van de zwaarwegendheid van het asielrelaas een verkeerd uitgangspunt ten aanzien van de bewijslast heeft gehanteerd en dat de minister ten onrechte een vertrektermijn heeft onthouden en een inreisverbod heeft opgelegd.
13. De rechtbank overweegt dat de rechtbank Den Haag en de zittingsplaats Roermond in twee afzonderlijke uitspraken van 8 januari 20252 hebben geoordeeld dat uit het hiervoor genoemde Hof-arrest kan worden afgeleid dat het uitzonderen van groepen zich niet verdraagt met de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst. Deze zittingsplaats van de rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel en verwijst daartoe naar de overwegingen van de genoemde uitspraken. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank dat zij de minister niet volgt in diens standpunt dat hij bij de aanwijzing van landen als veilige landen van herkomst met het uitzonderen van specifieke groepen gebruik maakt van de beoordelingsruimte die hem toekomt. Volgens de minister blijkt deze beoordelingsruimte uit het arrest van het Hof van 25 juli 20183, rechtsoverweging 28. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit dit arrest weliswaar dat de minister beoordelingsruimte heeft, maar die ruimte gaat niet zover dat de minister daarmee voorbij mag gaan aan de uitleg van het Hof in het arrest van 4 oktober 2024. Zoals in de genoemde uitspraken van 8 januari 2025 is geoordeeld, dient deze uitleg van het Hof naar analogie te worden toegepast op het uitzonderen van groepen.
14. Gelet op het bovenstaande verklaart de rechtbank artikel 3.37f, vierde lid, aanhef en onder a, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 onverbindend. De minister heeft Marokko namelijk aangewezen als veilig land van herkomst en heeft daarbij vier specifieke groepen uitgezonderd van deze aanwijzing.4 De minister mag deze groepen bij de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst niet uitzonderen. Door dat wel te doen, heeft de minister de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst onvoldoende gemotiveerd. De minister heeft de aanvraag van eiseres ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Over de vraag wat dit oordeel betekent

15. Het beroep van eiseres is dus gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank onderzoekt of er aanleiding is om zelf in de zaak te voorzien of om de
rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten. In dit verband heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de uitkomst van de beoordeling, ondanks de eventuele geconstateerde gebreken, onder de streep niet anders wordt. De rechtbank kan dit evenwel niet vaststellen en overweegt daartoe het volgende.
16. De minister is bij de inrichting van de procedure en de beoordeling van de asielaanvraag ten onrechte uitgegaan van de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst. De minister heeft daarmee niet alle geldende procedurele waarborgen in acht genomen. De rechtbank volgt de minister niet in zijn standpunt dat de impact hiervan slechts beperkt is tot de geboden vertrektermijn en het opgelegde inreisverbod. De behandeling in de procedure waarbij artikel 3.109ca, eerste lid, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 van toepassing is, heeft namelijk ook tot gevolg dat eiseres slechts één gehoor heeft gehad en geen medisch onderzoek aangeboden heeft gekregen. Dat het achterwege laten van deze procedurele waarborgen niet tot een andere conclusie ten aanzien van de beoordeling van de zwaarwegendheid zou hebben geleid, is een aanname die de rechtbank om die reden niet zonder meer kan volgen.
17. Voorts kan de minister niet direct overgaan tot de laatste stap in de beoordeling. Dat betreft de vraag of de Marokkaanse autoriteiten eiseres en haar zoontje kunnen of willen beschermen. Daarvoor is namelijk van belang of de minister de asielmotieven van eiseres geloofwaardig acht en zo ja, hoe de minister de zwaarwegendheid daarvan beoordeelt. Dat is op dit moment niet duidelijk. Pas op de zitting heeft de gemachtigde van de minister het standpunt ingenomen dat de asielmotieven van eiseres geloofwaardig zijn. In de besluitvorming leest de rechtbank dit niet eenduidig terug. De rechtbank leest op pagina 3, bovenaan, van het voornemen dat de minister het asielmotief over het huiselijk geweld en de bedreigingen door de ex-echtgenoot geloofwaardig acht. Twee alinea’s verder geeft de minister evenwel aan dat de geloofwaardigheid van dit asielmotief niet zal worden beoordeeld en dat de geloofwaardigheid daarvan in het midden wordt gelaten. De minister benadrukt dat dit niet betekent dat dit asielmotief geloofwaardig wordt geacht. De rechtbank leest vervolgens op pagina 3 van het bestreden besluit het volgende:
“(…) Er is in het voornemen expliciet gesteld ‘dat u en uw zoon slachtoffer zijn van huiselijk geweld’. (…) Uw opmerking in de (aanvullende) zienswijze dat uw zoon gevaar zou lopen vanuit de Zohrias is niet nader onderbouwd. Zo hebt u niet onderbouwd dat uw zoon Zouhri is, dan wel dat hij als zodanig wordt gezien. Hierbij wordt nog opgemerkt dat in het aangehaalde artikel andere kenmerken (lijn in handpalm en gespleten tong) staan vermeld dan u in het gehoor (groene ogen) hebt aangedragen. Evenmin hebt u onderbouwd dat uw zoon om die reden te vrezen heeft, los van de gebeurtenissen die hij met zijn vader heeft meegemaakt welke reeds zijn beoordeeld. Uw opmerking dat ook hiertegen de autoriteiten geen bescherming kunnen bieden, mist daarbij eveneens een nadere onderbouwing. (…)”Naar het oordeel van de rechtbank duidt deze passage erop dat de minister het aspect “Zouhri” en tevens de vrees die daaruit voortvloeit ongeloofwaardig heeft bevonden. Dit strookt dan weer niet met het voornemen en met wat de gemachtigde van de minister op dit punt ter zitting heeft toegelicht. Daar komt bij dat het de rechtbank onduidelijk is of de minister geloofwaardig acht dat de ex-echtgenoot gezag heeft en dat eiseres haar zoontje zonder zijn toestemming heeft meegenomen, dan wel dat zij niet op tijd is teruggekeerd. Ook is onduidelijk of de minister geloofwaardig acht dat de ex-echtgenoot invloedrijke connecties heeft.
18. Uit de rechtsoverwegingen 16 en 17 volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om zelf in de zaak te voorzien of om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank zal evenmin aan de minister opdragen om de geconstateerde gebreken te herstellen door middel van een zogenoemde bestuurlijke lus. Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
19. Dat betekent dat de minister een nieuw besluit moet nemen, met inachtneming van deze uitspraak. In het bijzonder wijst de rechtbank er daarbij op dat de minister aan eiseres een medisch onderzoek en nader gehoor dient aan te bieden.
Conclusie en gevolgen
20. De minister heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw en het zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken bevat.
21. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor twaalf weken.
22. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 5 november 2024;
  • draagt de minister op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzitter, en mr. A. Skerka en mr. A.A.M. Elzakkers, leden, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1. ECLI:EU:C:2024:841.
3 ECLI:EU:C:2018:588.
4 Paragraaf C7/1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.