ECLI:NL:RBDHA:2025:4980

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.8680
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de overdrachtstermijn in het kader van de Dublinverordening en de vraag of sprake is van onderduiken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 maart 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had de overdrachtstermijn verlengd op basis van de stelling dat eiseres onderduikt. Eiseres betwist deze claim en stelt dat zij nooit ondergedoken is geweest, maar dat zij tijdelijk bij een vriendin verbleef vanwege persoonlijke omstandigheden. De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiseres en de wettelijke bepalingen van de Dublinverordening, die bepalen dat de overdrachtstermijn kan worden verlengd als de vreemdeling onderduikt. De rechtbank concludeert dat eiseres voldoende was geïnformeerd over haar verplichtingen en dat haar afwezigheid op het moment van de geplande overdracht als onderduiken kan worden gekwalificeerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het besluit van de minister in stand blijft. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om zich aan de regels te houden en de gevolgen van het niet meewerken aan de overdracht.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8680
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).
Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 17 februari 2025 waarin de minister de overdrachtstermijn heeft verlengd vanwege onderduiken.
1.2. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, A. Baban als tolk en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit waarin de overdrachtstermijn wordt verlengd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van onderduiken?
4. Eiseres stelt dat zij nooit is ondergedoken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening (Dvo). Daartoe voert eiseres aan dat zij nooit met onbekende bestemming is vertrokken en altijd in het zicht van de minister is geweest. Eiseres voelde zich niet goed en is uit angst voor suïcidale gedachten naar de kamer van een vriendin gegaan. Toen eiseres gebeld werd iets voor de afgesproken ophaaltijd op 17 februari 2025, door de vervangende casemanager [naam] , toen de taxi kwam, heeft eiseres gezegd dat zij niet wilde mee werken en bij haar vriendin was. De casemanager [naam] heeft eiseres
aangeraden om tot rust te komen en om de volgende ochtend weer terug te gaan naar haar kamer. Dat heeft eiseres niet gevolgd en zij is dezelfde ochtend bij haar vriendin weggegaan en naar haar eigen kamer gegaan. [naam] heeft de kamer van eiseres bezocht en heeft haar in de ochtend van de overdracht in haar kamer aangetroffen. Eiseres heeft ter onderbouwing hiervan de SMS berichten tussen haar en [naam] en haar belgeschiedenis, waaruit blijkt dat [naam] met eiseres heeft gebeld op de ochtend van haar vlucht, aangeleverd. Eiseres is altijd verbleven op een adres dat bekend was bij het COA. Zij was altijd binnen het bereik van de Nederlandse autoriteiten en heeft enkel besloten niet meer vrijwillig mee te willen werken aan de overdracht. Eiseres verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 december 20221 en 17 juli 20242, waaruit volgt dat het frustreren van een Dublinoverdracht niet gelijk staat aan onderduiken. Eiseres heeft mogelijk de overdracht iets gefrustreerd, maar dit is nog geen onderduiken. Daarvan is pas sprake als de vreemdeling zich doelbewust aan de overdracht onttrekt en wegblijft of voor een langere tijd wegblijft. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het toetsingsmoment daarvoor niet ligt op het moment dat de taxi op de opvanglocatie is, maar op het moment dat de taxi reeds is vertrokken. Dit blijkt volgens eiseres uit het arrest Jawo3.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen komt te vervallen. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van die vreemdeling gaat dan over op de verzoekende lidstaat. De termijn van overdracht kan tot maximaal achttien maanden worden verlengd als de vreemdeling onderduikt. Deze bepaling moet zo worden uitgelegd dat een verzoeker onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, met het doel om deze overdracht te frustreren.4
6. Uit het Jawo arrest5 volgt dat de vreemdeling „onderduikt” in de zin van die bepaling wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, teneinde deze overdracht te voorkomen. Aangenomen mag worden dat zulks het geval is wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de verzoeker de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn desbetreffende verplichtingen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. De betrokken verzoeker behoudt de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten.
7. Artikel C1/2.6 van de Vc vermeldt verder dat: “(…) Van belang is dat de vreemdeling in kennis wordt gesteld van zijn verplichting om medewerking te verlenen aan de overdracht en de gevolgen van het niet verlenen van medewerking aan de overdracht aan de andere lidstaat. Als de vreemdeling hiervan in kennis is gesteld, neemt de IND in ieder geval aan dat de vreemdeling zich opzettelijk aan de uitvoering van de overdracht heeft onttrokken als hij niet verschijnt bij de voor hem geplande overdracht aan de andere lidstaat. Hetzelfde geldt wanneer de vreemdeling slechts tijdelijk uit beeld is en de geplande overdracht om die reden geen doorgang kon vinden. (…)”

1.ECLI:NL:RVS:2022:3630.

3 ECLI:EU:C:2019:218.
4 Volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo tegen Duitsland van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 62 e.v. en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.
5 ECLI:EU:C:2019:218.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat er sprake is van onderduiken, omdat eiseres voldoende is geïnformeerd over haar verplichtingen en over haar vertrek op 17 februari 2025, desondanks stond eiseres niet klaar voor haar vertrek en was zij niet aanwezig op haar kamer en - voor zover aan de minister redelijkerwijs bekend - ook niet elders in het COA.
9. Uit het dossier blijkt namelijk het volgende:
- Eiseres is, gezien het door haar op 17 mei 2024 ondertekende M35-H formulier (dossierstuk 8), gewezen op haar verplichtingen om zich tijdens haar procedure beschikbaar te houden en wijzigingen in haar situatie direct te melden (bij de IND).
- Dit is tijdens het vertrekgesprek op 6 februari 2025 (dossierstuk 67) herhaald. In dit vertrekgesprek is eiseres verder geïnformeerd over haar overdracht op 17 februari 2025 met een vlucht om 13:30 uur. Uitgelegd is dat ze waarschijnlijk ongeveer om 11 uur
op Schiphol zal moeten zijn, omdat zij uiterlijk tweeënhalf uur voor vertrek aanwezig moet zijn. Hierdoor is het te verwachten dat zij ongeveer om 08.00 uur zal worden opgehaald door DV&O op [verblijfplaats] , bij de receptie. Verder is uitgelegd dat zelf de middag/avond voor vertrek bij het COA moet informeren naar de exacte tijd van vertrek van het COA. Ook is zij er in dit gesprek – net zoals op 13 januari 2025 – zie TBBA-formulier (dossierstuk 67) – op gewezen dat zij verplicht is om medewerking te verlenen aan de overdracht en wat de gevolgen zijn wanneer zij niet verschijnt bij het voor haar geregelde vervoer of niet vrijwillig instapt.
- Uit een screenshot van het SMS bericht van de casemanager [naam] aan eiseres van 16 februari 2024 en het TBBA-formulier (dossierstukken 66 en 67) blijkt verder dat eiseres op 16 februari 2025 is geïnformeerd over de precieze tijd van het vertrek vanuit het COA in verband met haar overdracht.
- Uit de e-mail van het COA van 7 maart 2025 blijkt het volgende. Eiseres is niet op de afgesproken tijd verschenen bij de receptie. De DT&V was iets vertraagd. Het COA heeft toen een kamercontrole uitgevoerd, maar eiseres was niet aanwezig op haar kamer. Haar kamergenoot gaf aan dat eiseres niet op haar kamer was. Er is toen om 06:47 uur telefonisch contact met eiseres opgenomen en eiseres heeft toen aangegeven dat zij niet op de locatie was maar wel later die dag, om een uur of 10/11, aanwezig kon zijn. Er is toen aan haar aangegeven dat ze op tijd aanwezig moest zijn en het DT&V niet op haar wacht. Rond 11 uur heeft eiseres naar [naam] een SMS gestuurd dat ze bang was geweest om tegen het COA te zeggen dat ze wel op de opvanglocatie aanwezig was, en daarom had gezegd dat ze er niet was, maar dat ze bij een vriendin op de kamer was die haar probeerde gerust te stellen.
- De DT&V was rond 06:50 uur aanwezig bij de opvanglocatie en is zonder eiseres vertrokken.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het onderduiken door eiser, gezien voornoemd kader, mogen aannemen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat uit het arrest Jawo6 blijkt dat het toetsingsmoment voor onderduiken ná het vertrekken van de ophaaltaxi ligt en ook niet dat er uit dit arrest blijkt dat het moet gaan om een langere periode dat eiseres moet wegblijven. Dat eiseres op 17 februari 2025 om 11:04 uur heeft laten weten aan haar casemanager, per SMS (dossierstuk 66), toch op het COA te zijn geweest maar bij een vriendin op de kamer, omdat zij last had van suïcidale gedachtes vanwege de overdracht, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Eiseres heeft dit niet onderbouwd en niet aangetoond waarom dit ervoor zorgt dat er geen sprake is van onderduiken. Daarnaast is de SMS pas ver na de afgesproken ophaaltijd verstuurd. De overige stellingen van eiseres geven ook geen aanleiding tot een ander oordeel omdat ook die stellingen niet zijn onderbouwd. De overgelegde telefoongeschiedenis waaruit blijkt dat er daadwerkelijk telefonisch contact is geweest tussen [naam] en eiseres zegt niets over de inhoud van dat gesprek. De door eiseres gestelde inhoud van dat gesprek staat haaks op de inhoud zoals die uit voornoemde dossierstukken blijkt. De beroepsgrond slaagt niet.
_______________
6ECLI:EU:C:2019:218.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit waarmee de overdrachtstermijn is verlengd in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 maart 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.