uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8680
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
de Minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 17 februari 2025 waarin de minister de overdrachtstermijn heeft verlengd vanwege onderduiken.
1.2. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, A. Baban als tolk en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit waarin de overdrachtstermijn wordt verlengd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van onderduiken?
4. Eiseres stelt dat zij nooit is ondergedoken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening (Dvo). Daartoe voert eiseres aan dat zij nooit met onbekende bestemming is vertrokken en altijd in het zicht van de minister is geweest. Eiseres voelde zich niet goed en is uit angst voor suïcidale gedachten naar de kamer van een vriendin gegaan. Toen eiseres gebeld werd iets voor de afgesproken ophaaltijd op 17 februari 2025, door de vervangende casemanager [naam] , toen de taxi kwam, heeft eiseres gezegd dat zij niet wilde mee werken en bij haar vriendin was. De casemanager [naam] heeft eiseres
aangeraden om tot rust te komen en om de volgende ochtend weer terug te gaan naar haar kamer. Dat heeft eiseres niet gevolgd en zij is dezelfde ochtend bij haar vriendin weggegaan en naar haar eigen kamer gegaan. [naam] heeft de kamer van eiseres bezocht en heeft haar in de ochtend van de overdracht in haar kamer aangetroffen. Eiseres heeft ter onderbouwing hiervan de SMS berichten tussen haar en [naam] en haar belgeschiedenis, waaruit blijkt dat [naam] met eiseres heeft gebeld op de ochtend van haar vlucht, aangeleverd. Eiseres is altijd verbleven op een adres dat bekend was bij het COA. Zij was altijd binnen het bereik van de Nederlandse autoriteiten en heeft enkel besloten niet meer vrijwillig mee te willen werken aan de overdracht. Eiseres verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 december 20221 en 17 juli 20242, waaruit volgt dat het frustreren van een Dublinoverdracht niet gelijk staat aan onderduiken. Eiseres heeft mogelijk de overdracht iets gefrustreerd, maar dit is nog geen onderduiken. Daarvan is pas sprake als de vreemdeling zich doelbewust aan de overdracht onttrekt en wegblijft of voor een langere tijd wegblijft. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het toetsingsmoment daarvoor niet ligt op het moment dat de taxi op de opvanglocatie is, maar op het moment dat de taxi reeds is vertrokken. Dit blijkt volgens eiseres uit het arrest Jawo3.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen komt te vervallen. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van die vreemdeling gaat dan over op de verzoekende lidstaat. De termijn van overdracht kan tot maximaal achttien maanden worden verlengd als de vreemdeling onderduikt. Deze bepaling moet zo worden uitgelegd dat een verzoeker onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, met het doel om deze overdracht te frustreren.4
6. Uit het Jawo arrest5 volgt dat de vreemdeling „onderduikt” in de zin van die bepaling wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, teneinde deze overdracht te voorkomen. Aangenomen mag worden dat zulks het geval is wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de verzoeker de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn desbetreffende verplichtingen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. De betrokken verzoeker behoudt de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten.
7. Artikel C1/2.6 van de Vc vermeldt verder dat: “(…) Van belang is dat de vreemdeling in kennis wordt gesteld van zijn verplichting om medewerking te verlenen aan de overdracht en de gevolgen van het niet verlenen van medewerking aan de overdracht aan de andere lidstaat. Als de vreemdeling hiervan in kennis is gesteld, neemt de IND in ieder geval aan dat de vreemdeling zich opzettelijk aan de uitvoering van de overdracht heeft onttrokken als hij niet verschijnt bij de voor hem geplande overdracht aan de andere lidstaat. Hetzelfde geldt wanneer de vreemdeling slechts tijdelijk uit beeld is en de geplande overdracht om die reden geen doorgang kon vinden. (…)”