ECLI:NL:RBDHA:2025:4747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
25-6093 25-6095
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van een gezin met minderjarige kinderen in het kader van de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, worden de beroepen van eisers, een gezin met minderjarige kinderen, tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen op 31 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen op 25 februari 2025 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank oordeelt dat de minister het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd. Eisers hebben aangevoerd dat er een motiveringsgebrek is en dat zij vrezen voor pushbacks bij overdracht aan Kroatië. De rechtbank stelt vast dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de overdracht aan Kroatië onevenredig hard zou zijn.

De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat eisers geen gelijk krijgen. De rechtbank wijst erop dat de enkele omstandigheid dat het hier gaat om een gezin met jonge kinderen, niet voldoende is om de aanvragen in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op 7 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.6093 en NL25.6095

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2], V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer], eisers,
mede namens hun minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4],V-nummers: [V-nummer], [V-nummer], [V-nummer], [V-nummer],
(gemachtigde: mr. E. Ceylan), en
de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 31 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, A. Arpat als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van de besluiten
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat
verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eisers stellen dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Hiertoe voeren eisers aan dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Eisers vrezen voor pushbacks bij overdracht aan Kroatië. De minister motiveert dat de pushbacks in Kroatië niet zijn gericht op Dublinclaimanten, maar volgens eisers is er geen duidelijk onderscheid tussen Dublinclaimanten en andere asielzoekers. Beiden hebben namelijk dezelfde asielzoekerskaart. Met betrekking tot de pushbacks verwijzen eisers naar een studie van Centre for Peace2 en naar uitspraken van het Hof van 29 februari 20243, de Afdeling van 4 september 20244 en de rechtbank Zwolle van 21 oktober 20245. Ook voeren eisers aan dat er te weinig opvangcapaciteit is in Kroatië voor asielzoekers. In september 2023 was er een opvangcapaciteit voor 600 asielzoekers, maar waren er daadwerkelijk 892 asielzoekers in het land. En deze aantallen stijgen alleen maar gelet op de stijging van Dublinclaims met 167%. Eisers verwijzen naar een uitspraak van de Afdeling van 13 maart 20246.
7. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van de lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Kroatië bevestigd in de uitspraak van 9 oktober 20247 en 10 december 20248. Dit betekent dat de minister in beginsel ervanuit mag gaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen tegenover eisers zal nakomen en dat de behandeling van eisers in Kroatië niet in strijd zal zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eisers om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarvoor kunnen zij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Kroatië overleggen of verklaringen afleggen over hun eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval eisers aannemelijk maken dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo).
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd en op alle aspecten is ingegaan. In het bestreden besluit is de minister al uitgebreid ingegaan op de door eisers aangevoerde onderwerpen namelijk pushbacks en opvangcapaciteit in Kroatië. Uit het beroepschrift is niet gebleken wat volgens eisers precies
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Centre for Peace Studies, 19 januari 2024, Dublin Regulation and its application in Croatia.
3 ECLI:EU:C:2024:195.
onjuist of gebrekkig is gemotiveerd met betrekking tot deze twee onderwerpen door de minister. Ter zitting hebben eisers het gebrek in de motivering ook niet kunnen aanwijzen. De rechtbank volstaat daarom met te verwijzen naar het bestreden besluit waarin in voldoende mate is uitgelegd waarom nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
9. Eisers stellen dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo aan zich te trekken. Hiertoe voeren eisers aan dat de minister heeft nagelaten om alle omstandigheden in samenhang te bezien. De minister had de belangenafweging in het voordeel van eisers moeten laten uitvallen. Het getuigt van onevenredige hardheid om eisers, samen met hun vijf minderjarige kinderen, aan Kroatië over te dragen. De minister had de asielaanvragen van eisers wegens proceseconomische redenen aan zich moeten trekken.
10. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval als er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
11. De rechtbank is van oordeel dat eisers met hun algemene standpunten geen concrete omstandigheden hebben gesteld waarom terugkeer naar Kroatië niet van hen gevergd kan worden. De minister mocht zich dan ook op het standpunt stellen dat hij de aanvragen niet onverplicht aan zich had hoeven trekken omdat ten aanzien van Kroatië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Kroatië onevenredig hard is. De enkele omstandigheid dat het hier gaat om een gezin gaat met zeer jonge kinderen, is geen bijzondere omstandigheid die de minister aanleiding had moeten geven om de aanvraag in behandeling te nemen. Er is bovendien geen sprake van een situatie waarin terugkeer naar het land van herkomst na afhandeling van de asielaanvraag gewaarborgd is op basis waarvan de minister om proceseconomische redenen de aanvraag in behandeling had kunnen nemen. De beroepsgrond slaagt niet.

Asielaanvraag pasgeboren baby

12. Eisers stellen dat de minister de asielaanvraag van hun pasgeboren baby, [baby], inhoudelijk in behandeling had moeten nemen. Uit het arrest van het Hof van 1 augustus 20229 volgt namelijk dat een kind zijn eigen procedure dient te krijgen en niet automatisch een ouder in de procedure volgt. Ten gevolge hiervan hadden de asielaanvragen van eisers en hun andere vier minderjarige kinderen ook door de minister inhoudelijk in behandeling moeten worden genomen, wegens eerbiediging van het privéleven en het belang van het kind.
9 ECLI:EU:C:2022.603.
13. De rechtbank is van oordeel dat uit het arrest van het Hof inderdaad volgt dat een kind, geboren na aankomst op het grondgebied van een lidstaat, niet dezelfde behandeling krijgt als een ouder en een nieuwe procedure dient te krijgen. Anders dan in de situatie van eisers, gaat het in dit arrest om statushouders. Om die reden is het arrest niet van toepassing op de situatie van eisers op wie de Dvo van toepassing is. De Dvo voorziet in deze situatie met artikel 20, derde lid. De rechtbank citeert:

“Kinderen die na de aankomst van de verzoeker op het grondgebied van de lidstaten zijn geboren, krijgen dezelfde behandeling, zonder dat een nieuwe procedure voor hun overname behoeft te worden ingeleid.”

De pasgeboren baby, [baby], volgt dus haar ouders in hun procedure en zal om die reden gezamenlijk met het gezin worden overgedragen. Daargelaten dat de e-mail met het verzoek om een asielaanvraag voor [baby] kan worden aangemerkt als officiële asielaanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.