ECLI:NL:RBDHA:2025:473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
NL25.929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring met zicht op uitzetting naar Algerije

Op 16 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortduring van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De maatregel was eerder opgelegd op 18 oktober 2024 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel rechtmatig was tot 30 oktober 2024, en dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de voortduren van de maatregel enkel betrekking heeft op de periode daarna. Eiser, die sinds drie maanden in bewaring zit, heeft aangevoerd dat er onvoldoende zicht is op uitzetting naar Algerije, omdat de Algerijnse autoriteiten niet reageren op rappelverzoeken van verweerder. Verweerder heeft echter in het verweerschrift aangegeven dat er in het algemeen zicht op uitzetting bestaat en dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het aanleveren van documenten die zijn identiteit en nationaliteit kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder voortvarend handelt en dat er geen aanleiding is om te concluderen dat het voortduren van de maatregel onrechtmatig is. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.929

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiserV-nummer: [V-nummer],

(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

Verweerder heeft op 18 oktober 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Verweerder heeft de rechtbank door middel van een kennisgeving van de voortduring van de maatregel in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
Eiser heeft op de kennisgeving gereageerd en een verzoek om toekenning van schadevergoeding gedaan. Desgevraagd heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 15 januari 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2001 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 1 november 2024 [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 30 oktober 2024, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds 30 oktober 2024.
4. Eiser voert aan dat in de voortgangsrapportage staat dat er drie vertrekgesprekken hebben plaatsgevonden, deze verslagen zitten echter niet in het dossier. Het is van belang om deze verslagen na te lezen om te bezien wat er is besproken. Daarnaast staat in de voortgangsrapportage dat gelet op vorenstaande de termijn van zes maanden kan worden overschreden, omdat het belang van verweerder bij de verwijdering van de vreemdeling aanmerkelijk groter is dan in het algemeen het geval is (onder punt 10a). Eiser zit echter drie maanden in bewaring, maar nu al meent verweerder dat de termijn van zes maanden kan worden overschreden zonder bekend te maken wat de houding van eiser is gedurende deze periode en of hij meewerkt aan eventueel vertrek. Tot slot verzoekt eiser om informatie over het zicht op uitzetting nu de Algerijnse autoriteiten niet lijken te reageren op rappelverzoeken van verweerder.
5. Verweerder heeft in het verweerschrift verduidelijkt dat de passage in de voortgangsrapportage onder 10a waar eiser naar verwijst een standaardoverweging betreft die in het geval van eiser nog niet van toepassing is. Er is immers (nog) geen sprake van een verzwaarde belangenafweging.
6. Op grond van vaste rechtspraak bestaat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije. [2] In het verweerschrift is door verweerder verder uiteengezet dat er in de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2024, 572 LP-aanvragen zijn ingediend bij de Algerijnse autoriteiten, dat er in 125 gevallen een LP is afgegeven en dat er 107 personen gedwongen zijn vertrokken naar Algerije. Het tijdsverloop sinds indiening van de LP-aanvraag (van 25 oktober 2024) en de omstandigheid dat nog geen presentatie is ingepland, geven geen aanleiding voor de conclusie dat zicht op uitzetting voor specifiek eiser ontbreekt. Ondanks een herhaaldelijk verzoek van verweerder heeft eiser nog geen documenten overgelegd die zijn identiteit en nationaliteit kunnen onderbouwen en daarmee het onderzoek van de Algerijnse autoriteiten kunnen bespoedigen. Het is aan eiser om mee te werken aan zijn vertrek en tot die medewerkingsplicht behoort ook het verrichten van inspanningen om identiteitsdocumenten te verkrijgen. Hierdoor kan het uitzettingsproces worden bespoedigd.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder desgevraagd de verslagen van de vertrekgesprekken van 21 oktober 2024, 19 november 2024, 16 december 2024 heeft toegevoegd aan het digitale dossier. Uit de voortgangsrapportage blijkt verder dat verweerder sinds het indienen van de LP-aanvraag drie keer, meest recentelijk op 24 december 2024, heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten. Er wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat er onvoldoende voortvarend wordt gehandeld.
8. Ook overigens is er geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 16 januari 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892. Recentelijk bevestigd in de uitspraak van 9 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5027.