Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2001 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. De rechtbank ziet zich eerst gesteld voor de vraag of het aanvullende terugkeerbesluit onverplicht en ten overvloede is genomen. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 7 september 2022 op eisers asielaanvraag mede een terugkeerbesluit omvat. In dit terugkeerbesluit staat dat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en hij dient terug te keren naar Algerije. In het besluit van 12 december 2023 waarin eisers asielaanvraag wederom buiten behandeling is gesteld, is verwezen naar het terugkeerbesluit van 7 september 2022. Omdat eiser niet is teruggekeerd is dit eerdere terugkeerbesluit nog steeds geldig. Niet gebleken is dat zich vervolgens relevante wijzigingen hebben voorgedaan in eisers verblijfsrechtelijke situatie. Evenmin is gebleken dat eiser sindsdien de Europese Unie heeft verlaten, zodat het terugkeerbesluit van 7 september 2022 nog steeds van kracht is.
3. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit 1 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept die niet al eerder waren ontstaan. Het bestreden besluit 1 is daarmee geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het beroep met nummer NL24.41835. De beroepsgronden tegen het bestreden besluit 1 behoeven dan ook geen bespreking.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het proces-verbaal ophouding en onderzoek niet volledig is. Daardoor kan niet gecontroleerd worden hoe laat de ophouding is aangevangen en hoe lang deze heeft geduurd.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder op een later moment alsnog het volledige proces-verbaal ophouding en onderzoek heeft geüpload in het digitale dossier. Daaruit volgt dat eiser om 11:30 uur aankwam op de plaats bestemd voor verhoor, nadat hij om 11:00 uur was overgenomen van de Belgische autoriteiten. De maatregel is vervolgens om 16:06 uur digitaal ondertekend en om 17:00 uur uitgereikt. Hieruit volgt dat eiser niet langer dan zes uur is opgehouden. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte grondenvermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser voert aan dat verweerder de maatregel van bewaring niet overeenkomstig artikel 5.3, eerste lid, van het Vb aan hem heeft uitgereikt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024 volgt dat verweerder met het uitreiken van een informatiefolder niet aan zijn informatieplicht voldoet.De Afdeling heeft verweerder een termijn van zes maanden gegeven om zijn werkwijze zo aan te passen dat hij wel aan zijn informatieplicht voldoet. Inmiddels zijn er vier maanden verstreken en is de werkwijze nog niet aangepast. De belangen van eiser wegen zwaarder dan die van verweerder.
8. De rechtbank stelt vast dat de door de Afdeling gestelde termijn van zes maanden gegeven, te rekenen vanaf de datum van die uitspraak, om de werkwijze zo aan te passen dat verweerder wel aan zijn informatieplicht voldoet, nog niet is verstreken. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
9. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) een informatiebrief, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de redenen dat hij in bewaring is gesteld, van de mogelijkheid van het instellen van beroep en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Het gebrek leidt daarom niet tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Gronden van de maatregel van bewaring
10. Verweerder heeft tijdens de zitting zware grond 3f laten vallen.
11. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a tot en met 3d feitelijk juist zijn, evenals de lichte gronden 4b tot en met 4d. Voor zover nodig zijn deze gronden ook voldoende gemotiveerd en kunnen deze de maatregel van bewaring dragen.
12. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
13. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is dan ook ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.