ECLI:NL:RBDHA:2025:4702

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
NL24.51606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag en motiveringsgebreken in besluit van de minister van Asiel en Migratie

In deze tussenuitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft op 26 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde, mr. F. van Dijk. De minister, vertegenwoordigd door mr. J.R. Sotthewes - de Jonge, had het besluit genomen op 19 december 2024, met als reden dat eiser al internationale bescherming had in Spanje. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit gebreken vertoont in de motivering, met name in de beoordeling van de band van eiser met Spanje en de toepassing van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt de minister in de gelegenheid om deze gebreken te herstellen via een bestuurlijke lus. De rechtbank benadrukt dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden moet overwegen, inclusief de ingezonden brieven van eisers begeleiders, mentoren en docenten, die betrekking hebben op het privéleven van eiser. De rechtbank heropent het onderzoek en stelt de minister een termijn van vier weken om de gebreken te herstellen, met de mogelijkheid voor eiser om binnen twee weken te reageren op de herstelpoging. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51606 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes - de Jonge).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 19 december 2024 om zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, omdat hij al internationale bescherming heeft in Spanje. [1] De minister heeft tevens bepaald dat eiser onmiddellijk naar Spanje moet gaan. [2]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening [3] , op 26 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister gebruik mocht maken van haar bevoegdheid om de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [4] . Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het bestreden besluit bevat naar het oordeel van de rechtbank een aantal motiveringsgebreken. De rechtbank stelt de minister in de gelegenheid deze motiveringsgebreken via een bestuurlijke lus te herstellen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Soedanese nationaliteit. Eiser heeft op
15 september 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
5. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 27 juni 2022 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Spanje. Uit informatie van de Spaanse autoriteiten [5] blijkt dat eiser in dat land een Vluchtelingenstatus, en daarmee internationale bescherming, heeft sinds 20 december 2022. Er is een claimverzoek bij Spanje gedaan. De Spaanse autoriteiten hebben de claim op 12 november 2024 geaccepteerd.
Het standpunt van de minister
6. De minister heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Hiertoe heeft de minister het volgende overwogen. Uit Eurodac blijkt dat aan eiser de vluchtelingenstatus is toegekend op
20 december 2022. Dat eiser Spanje toen al verlaten had, doet niet af aan het feit dat hij internationale bescherming heeft in Spanje. Dat eiser niet in staat was een verblijfspas aan te vragen in Spanje, betekent echter niet dat hij geen vluchtelingenstatus heeft ontvangen in Spanje, en daar momenteel beschikt over internationale bescherming. Het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM [6] slaagt niet. Hoewel in de overgelegde brieven een mooie persoonlijke omschrijving van eiser staat, ziet dit niet op artikel 8 van het EVRM. De ingezonden brieven hebben geen betrekking op eisers familie of gezinsleven in Nederland. Tevens heeft eiser tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat hij geen familie of gezinsleden in Nederland heeft. [7]
Het standpunt van eiser
7. Eiser voert aan dat hij niet op enig moment internationale bescherming heeft ontvangen dan wel heeft genoten in Spanje. Eiser accepteert dat Spanje hem op
20 december 2022 heeft ‘erkend als vluchteling’. Dat wil zeggen dat Spanje hem een ‘vluchtelingenstatus’ heeft verleend, zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en sub e, van de Kwalificatierichtlijn. Eiser ontkent dat hem door Spanje een ‘verblijfstitel’ is verleend, zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en sub m, van de Kwalificatierichtlijn. Hij heeft geen band met Spanje, zoals bedoeld in artikel 3.106a, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb [8] . Het enkele feit dat Spanje eiser heeft erkend als vluchteling maakt niet dat hij een band heeft met dat land. Indien eiser zou moeten terugkeren naar Spanje, wordt er inbreuk gemaakt op zijn privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verder zien de ingezonden brieven van eisers directe begeleiders, mentoren en docenten wel op artikel 8 van het EVRM. Eiser wijst erop dat artikel 8 van het EVRM ook ziet op de bescherming van het recht op respect voor privéleven.
Toetsingskader
8. In artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb staat dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw, als de vreemdeling een zodanige band heeft met het andere land dat het voor hem redelijk zou zijn om naar dat land te gaan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [9] is alleen al omdat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, sprake van een zodanige band met die lidstaat dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. [10]
8.1.
De minister moet van dit uitgangspunt afwijken als sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die tot een andere conclusie leiden. Zo staat in artikel 3.106a, derde lid, van het Vb dat bij de beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, alle relevante feiten en omstandigheden betrokken moeten worden, waaronder de aard, duur en omstandigheden van het eerdere verblijf. [11]
Het oordeel van de rechtbank
Band met Spanje
9. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een zorgvuldige en deugdelijke motivering en overweegt daartoe als volgt. De minister heeft in het bestreden besluit niet beoordeeld of geen sprake is van een zodanige band met Spanje dat het voor eiser niet redelijk is om daar naartoe terug te keren. Dat de minister op de zitting heeft gesteld dat een toets als hiervoor bedoeld niet nodig is, volgt de rechtbank niet. De rechtbank leidt uit de rechtspraak van de Afdeling af dat de minister daartoe wel gehouden is. [12] Dit betekent dat op dat punt sprake is van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
Artikel 8 van het EVRM en privéleven
10. De rechtbank volgt de minister evenmin in haar standpunt op de zitting dat in het kader van het privéleven de Dublinverordening [13] van toepassing is. Dat, zoals de minister stelt, eiser een vluchtelingenstatus heeft in Spanje en dat Spanje verantwoordelijk is, maakt niet dat de Dublinverordening van toepassing is. Daarbij komt dat de minister op de zitting desgevraagd geen artikel uit de Dublinverordening heeft kunnen noemen, waaruit blijkt dat de Dublinverordening in het geval van eiser van toepassing zou zijn.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het kader van de toets aan artikel 8 van het EVRM ook sprake van een zorgvuldigheidsgebrek in het bestreden besluit. Zij overweegt hiertoe als volgt. De minister stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de persoonlijke omschrijving van eiser die in de ingezonden brieven van zijn begeleiders, mentoren en docenten staat, niet ziet op artikel 8 van het EVRM. De minister stelt in dit verband dat artikel 8 van het EVRM ziet op het behouden van eisers familie- of gezinsleven in Nederland. Dit standpunt van de minister is niet juist. Eiser stelt terecht dat artikel 8 van het EVRM ook ziet op de bescherming van het recht op respect voor privéleven en niet alleen op het behouden van het familie- of gezinsleven in Nederland. De minister had de door eiser ingezonden brieven van zijn begeleiders, mentoren en docenten in het kader van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM moeten meewegen. Dat heeft de minister in het bestreden besluit niet gedaan. Dit betekent dat ook op dat punt sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.

Conclusie

11. Al het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb [14] . De rechtbank ziet aanleiding om de minister in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen met toepassing van artikel 8:51a van de Awb. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. Om de gebreken te herstellen moet de minister alsnog beoordelen of er sprak is van een zodanige weinige band met Spanje dat het voor hem niet redelijk is om daar naartoe terug te keren. Bij die beoordeling moeten alle relevante feiten en omstandigheden betrokken worden, waaronder de aard, duur en omstandigheden van het eerdere verblijf, en ook de door eiser ingezonden brieven. Verder moet de minister in het kader van artikel 8 van het EVRM alsnog beoordelen of eiser in Nederland privéleven heeft opgebouwd en dit in dit verband te wegen. Bij die weging dient de minister niet alleen de ingezonden brieven te betrekken, maar ook het verhaal dat eiser op de zitting heeft voorgelezen. De minister kan de gebreken herstellen met een aanvullende motivering of met een aanvullend besluit, of met een nieuw besluit na of gelijktijdig onder intrekking van het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de minister het gebrek kan herstellen op vier weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier.
11.2.
De minister moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank mededelen of zij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als de minister gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen twee weken te reageren na de herstelpoging van de minister. In beginsel zal de rechtbank nadien zonder nadere zitting uitspraak doen op het beroep en het verzoek van eiser, ook in de situatie dat de minister de herstelmogelijkheid ongebruikt laat.
11.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent dat zij over de overige beroepsgronden en over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt, en dat de rechtbank het onderzoek heropent.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- draagt de minister op binnen twee weken de rechtbank mede te delen of zij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt de minister in de gelegenheid om binnen vier weken na plaatsing in het digitale dossier de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 62a, derde lid, van de Vw.
3.NL24.51607.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Zie het antwoord van de Spaanse autoriteiten op 16 november 2023.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Pagina 9 van het aanmeldgehoor.
8.Vreemdelingenbesluit 2000.
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4685, onder 3.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:326, onder 3.1.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2668, onder 7.1.
13.Verordening (EU) 604/2013.
14.Algemene wet bestuursrecht.