ECLI:NL:RBDHA:2025:4698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
23 maart 2025
Zaaknummer
AWB 24/1748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum kort verblijf en beroep niet tijdig beslissen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf behandeld. Eiser, geboren in 2002 en van Egyptische nationaliteit, had een visum aangevraagd om zijn oom in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 3 september 2023, met de reden dat het doel van het verblijf niet voldoende was aangetoond en er twijfels bestonden over zijn voornemen om Nederland tijdig te verlaten. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 12 juni 2024 door verweerder kennelijk ongegrond verklaard. Eiser stelde beroep in wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep niet-ontvankelijk was, omdat verweerder inmiddels op het bezwaar had beslist. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het visum op goede gronden was gebaseerd, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat de sociale en economische binding van eiser met Egypte onvoldoende was aangetoond en dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat er geen reden was om aan te nemen dat een hoorzitting tot een ander besluit zou leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/1748

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf.
1.1
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 3 september 2023 (primaire besluit) afgewezen.
1.2
Eiser heeft op 23 september 2023 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.3
Op 7 februari 2024 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
1.4
Met het besluit op bezwaar van 12 juni 2024 (bestreden besluit) is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.5
Eiser heeft aanvullende gronden tegen het bestreden besluit ingediend.
1.6
De rechtbank heeft beroep op 29 januari 2025 op zitting behandeld. Hierbij was aanwezig referent [referent] . Namens verweerder is met voorafgaand bericht van afmelding niemand op de zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2002 en heeft de Egyptische nationaliteit. Eiser wenst een visum kort verblijf om zijn oom [referent] (referent) in Nederland te bezoeken. Referent heeft de Nederlandse nationaliteit.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft een visum kort verblijf aan eiser geweigerd, omdat het doel en de omstandigheden van het verblijf niet zijn aangetoond en er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om het grondgebied van de Europese Unie voor afloop van het visum te verlaten. Na bezwaar zijn deze conclusies door verweerder gehandhaafd.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Het bestreden besluit is ten eerste te laat genomen. Verweerder heeft ten onrechte niet binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog beslist. Eiser heeft de rechtbank daarom verzocht om verweerder een beslistermijn van twee weken op te leggen, op straffe van een rechterlijke dwangsom en met veroordeling van verweerder in de proceskosten.
4.1
Ten aanzien van het alsnog genomen besluit op bezwaar voert eiser aan dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser heeft geboorteaktes van hemzelf, zijn vader en referent ingebracht. Deze waren weliswaar niet voorzien van een vertaling, maar eiser heeft aangeboden om deze alsnog in te dienen. Verweerder heeft hier ten onrechte niet op gewacht en heeft ten onrechte geen termijn geboden om dat alsnog te doen. Verweerder heeft dan ook ten onrechte geconcludeerd dat de familierechtelijke relatie met referent niet met objectieve bewijsmiddelen is onderbouwd.
4.2
Ook heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser onvoldoende sociale en economische binding heeft met Egypte. Eiser heeft een breed sociaal leven in Egypte, woont nog bij zijn ouders en zussen en wil hen niet verlaten. Eiser doet een studie Turks en wil na het bezoek aan zijn oom graag terug om te studeren. Hij spreekt naast Turks ook Arabisch en heeft daardoor juist meer banenkansen buiten de Europese Unie dan hier. Verweerder had de vertaling van eiser zijn nieuwste studie-inschrijving moeten afwachten. Verder werkt eiser bij zijn vader en heeft verweerder miskent dat het in Egypte gebruikelijk is dat hij als enige zoon het bedrijf van zijn vader overneemt. Ook zonder onderbouwende stukken kan verweerder hiervan uit gaan. Bovendien heeft verweerder eerder een visum aan eiser verleend en hij is destijds ook tijdig teruggekeerd. Eiser was toen slechts 15 jaar oud, maar hij woont nog steeds bij zijn ouders en zussen.
4.3
Verder is ten onrechte afgezien van een hoorzitting in bezwaar. Eiser wijst daarbij op een uitspraak van de hoogste bestuursrechter en stelt dat artikel 8 EVRM in het geding is, omdat eiser dit visum heeft aangevraagd vanwege familiebezoek. Verweerder heeft het bezwaar niet kennelijk ongegrond kunnen verklaren, omdat de bezwaargronden van eiser gelet op het voorgaande voldoende twijfel opriepen over de afwijzing van dit visum. Graag had eiser zijn verhaal toegelicht in een hoorzitting en dat daarin ook de mogelijkheid gehad om zijn familierelatie, zijn inschrijving bij zijn opleiding en zijn werkzaamheden in het bedrijf van zijn vader nader toe te lichten en te onderbouwen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beroep niet tijdig beslissen
5. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan een belanghebbende daartegen in beroep gaan. Voordat een dergelijk beroep kan worden ingesteld, moet deze belanghebbende schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat het in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Als er twee weken na de ingebrekestelling nog steeds geen besluit is genomen door het bestuursorgaan, dan kan de betrokkene beroep wegens niet tijdig beslissen instellen bij de rechtbank.
5.1
Eiser heeft op 23 januari 2024 een ingebrekestelling naar eiser verstuurd en daarna op 7 februari 2024 beroep wegens niet tijdig beslissen ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat verweerder ten laatste op 6 februari 2024 nog had kunnen beslissen op het bezwaar. Dat is niet gedaan en daarmee staat vast dat dit beroep niet tijdig beslissen in beginsel tijdig en niet prematuur is ingediend.
5.2
Echter, op 12 juni 2024 heeft verweerder alsnog het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Volgens vaste rechtspraak [1] betekent dit dat eiseres op dit moment geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep, voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres, is daarom niet-ontvankelijk.
5.3
Omdat de gemachtigde van eiser zich na het instellen van het beroep heeft onttrokken, is er geen sprake meer is van door een derde verleende rechtsbijstand en bestaat ook geen aanleiding meer voor een proceskostenveroordeling.
Beroep tegen het alsnog genomen besluit
6. Tenzij geheel aan het beroep tegemoetgekomen wordt, heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit - op grond van de wet [2] - mede betrekking op het alsnog genomen besluit, in dit geval het bestreden besluit. Over het beroep tegen het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt.
Toetsingskader
6.1
De rechtbank stelt voorop dat de in artikel 32, eerste lid van de Visumcode [3] genoemde weigeringsgronden ieder afzonderlijk voldoende zijn om de afwijzing van een visumaanvraag te dragen. Uit deze bepaling volgt ook dat het aan de aanvrager van het visum is om het verblijfsdoel en tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Bij deze beoordeling komt verweerder - op grond van vaste jurisprudentie [4] - een ruime beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat de bestuursrechter terughoudend toetst en alleen oordeelt over de vraag of verweerder in redelijkheid de weigeringsgronden aan eiser heeft kunnen tegenwerpen.
Sociale en economische binding met Marokko
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om het grondgebied van de Schengenzone tijdig te verlaten. Verweerder heeft in dit kader kunnen tegenwerpen dat er onvoldoende sociale en economische binding van eiser met Egypte is gebleken. Zo heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat de huidige inschrijving van zijn studie in Egypte en de gestelde werkzaamheden in het bedrijf van zijn vader niet met stukken of andere objectieve bewijsmiddelen zijn onderbouwd. Dit terwijl hij in de bezwaarfase voldoende mogelijkheid heeft gehad om stukken aan te leveren. Ook heeft eiser deze stukken later in de procedure niet overgelegd en heeft ook niet gevraagd om een termijn om deze alsnog over te leggen. Dat eiser in beroep vertalingen heeft aangeleverd van de geboorteaktes maakt weliswaar de familierechtelijke relatie tussen eiser en referent achteraf alsnog aannemelijk, maar dit maakt niet dat daarmee de twijfel over de sociale en economische binding met Egypte en het daaruit voortvloeiende vestigingsrisico is weggenomen. Dat hij eerder wel een visum heeft gekregen doet hieraan niet af, nu hij toen minderjarig was en iedere aanvraag opnieuw wordt gekeken naar de van toepassing zijnde feiten en omstandigheden.
Hoorplicht
6.3
Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat alle in bezwaar bekende informatie niet tot een andersluidende conclusie dan het primaire besluit kan leiden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond heeft mogen verklaren en geen hoorzitting hoefde te organiseren. Zonder onderbouwing van de studie-inschrijving en de werkzaamheden van eiser in Egypte mocht verweerder concluderen dat twijfel bestaat over de sociale en economische binding met Egypte en het vestigingsrisico van eiser.
6.4
Anders dan eiser meent speelt artikel 8 EVRM in deze procedure geen rol van betekenis. Bij een beroep over een weigering van een visum kort verblijf ligt de vraag voor of de weigeringsgronden mochten worden tegengeworpen en niet of sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. De verwijzing naar de uitspraak [5] van de hoogste bestuursrechter over de hoorplicht gaat hier niet op nu het daar om verblijfsvergunningen gaat.

Conclusies en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden een visum kort verblijf aan eiser heeft geweigerd.
8. Voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling dan wel vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep, voor zover dat ziet op het niet tijdig nemen van het besluit op bezwaar, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover dat ziet op het alsnog genomen besluit op bezwaar, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025.
griffier
De griffier is verhinderd
te tekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk!

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3348.
2.Artikel 6:20, derde lid van de Awb.
3.Verordening 810/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009
4.Zie het arrest
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.