In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die met onbekende bestemming is vertrokken. De minister van Asiel en Migratie had de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had geen contact meer met zijn gemachtigde, mr. L.J. Meijering, en de rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen prijs meer stelde op de door hem aanvankelijk gezochte internationale bescherming in Nederland. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat partijen instemden met een schriftelijke behandeling. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.