Verwijzingsbeslissing
De rechtbank verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Unie bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de volgende vragen;
1. Handelt een lidstaat in lijn met artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn door standaard gebruik te maken van een detentiefaciliteit waar zowel vreemdelingen als bedoeld in de Terugkeerrichtlijn en strafrechtelijk gedetineerden op verschillende afdelingen, en gescheiden van elkaar, verblijven, en de afdelingen qua gebouw en inrichting identiek en, indien nodig, in de praktijk ook inwisselbaar zijn?
2. Maakt het voor de beantwoording van de vorige vraag uit of er gebruik wordt gemaakt van gemeenschappelijke voorzieningen voor zowel strafrechtelijke als vreemdelingendetentie en er daarbij contact kan plaatsvinden tussen de vreemdelingenrechtelijk en strafrechtelijk gedetineerden? Wat dient daarbij onder ‘gescheiden van elkaar verblijven’ te worden verstaan? Betekent dit dat geen enkele vorm van contact is toegestaan? Als nee, welke vormen van contact zijn dan wel toegestaan?
3. Wat dient te worden verstaan onder ‘beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is’ voor het doel, zoals door het Hof in het arrest Landkreis is bepaald? Betekent dit dat indien er geen directe relatie is tussen de beperking en het doel van de detentie, namelijk een doeltreffende voorbereiding van de verwijdering, de beperking per definitie niet is toegestaan?
4. Indien het een lidstaat zou zijn toegestaan om extra beperkingen op te leggen die niet in directe relatie staan tot het doel van de detentie, waar dienen deze beperkingen dan aan te voldoen, mede gelet op het feit dat de volledige eerbiediging van de grondrechten van de vreemdeling dient te worden gewaarborgd, met name het recht op menselijke waardigheid, vrijheid, privé- en familieleven en informatie als beschreven in artikelen 1, 6, 7 en 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
5. Indien het een lidstaat zou zijn toegestaan om extra beperkingen op te leggen die niet in directe relatie staan tot het doel van de detentie, op wat voor wijze dient de rechtbank de rechtmatigheid daarvan te toetsen? Is dit een ten volle of een terughoudende toets?
6. Welke omstandigheden dient de rechter te betrekken bij de beoordeling van de vraag of de in de inrichting geldende bewaringsomstandigheden van dien aard zijn dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat de bewaring gelijkstaat aan detentie in een gevangenisomgeving, zoals kenmerkend is voor penitentiaire detentie?
7. Kan de rechter bij de vraag of sprake is van een gespecialiseerde bewaringsaccommodatie volstaan met een vergelijking tussen de wijze waarop vreemdelingenrechtelijke en strafrechtelijke detentie wordt vorm gegeven?
De rechtbank schorst voorts de behandeling van het beroep in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie en houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze verwijzingsbeslissing is gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, mrs. M.B. de Boer en V.F.J. Bernt, rechters, in aanwezigheid van D.P. van Middelkoop, griffier.
Mr. R.H.G. Odink D.P. van Middelkoop
Voorzitter Griffier
Rechtbank Amsterdam Rechtbank Amsterdam
De beslissing is bekendgemaakt op: 20 maart 2025
Rechtsmiddel
Tegen deze verwijzingsbeslissing staat geen rechtsmiddel open.