ECLI:NL:RBDHA:2025:4475

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL25.6724
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 18 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 6 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. Eiser had op 30 oktober 2024 een asielaanvraag ingediend, maar uit Eurodac bleek dat hij eerder in Griekenland en Kroatië een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Nederland heeft op 12 december 2024 Kroatië verzocht om eiser terug te nemen, wat op 24 december 2024 werd goedgekeurd.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een overdracht aan Kroatië onevenredig hard zouden maken. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij ernstig is mishandeld in Kroatië, maar de rechtbank oordeelt dat hij deze verklaringen niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat de verklaringen van eiser niet leiden tot de conclusie dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Kroatië. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6724

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft op 30 oktober 2024 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 14 maart 2023 in Griekenland en op 19 oktober 2024 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft op 12 december 2024 de autoriteiten van Kroatië verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. De autoriteiten van Kroatië zijn op 24 december 2024 hiermee akkoord gegaan op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
Toetsingskader
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Heeft eiser nog procesbelang?
6. Op 6 maart 2025 heeft de minister aan de rechtbank laten weten dat eiser op 28 februari 2025 door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers is geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken (MOB) en gevraagd om het belang van eiser bij een uitspraak te beoordelen. De omstandigheid dat een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, kan betekenen dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. In dat geval kan een beroep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens gebrek aan belang. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 1 juli 2024 overwogen dat de bestuursrechter voorzichtig moet omgaan met het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep op basis van een MOB-melding. [2] Er mag vanuit gegaan worden dat een vreemdeling belang heeft bij zijn beroep als uit recente informatie van zijn gemachtigde van na de MOB-melding blijkt dat deze nog contact onderhoudt met de vreemdeling over de procedure. In dit geval heeft de gemachtigde van eiser op 6 maart 2025 aan de rechtbank laten weten dat hij nog contact heeft met eiser en dat eiser bij vrienden verblijft. Gelet op deze rechtspraak en het bericht van de gemachtigde van eiser, gaat de rechtbank ervan uit dat eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
Kan ten aanzien van Kroatië worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser betoogt dat hij vele malen ernstig is mishandeld in Kroatië. Eiser heeft dit ook al eerder aangegeven en daarop is niet (voldoende) ingegaan in het bestreden besluit. Ook al kan in het algemeen ten aanzien van Kroatië uitgegaan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, kan hiervan in eiseres geval niet uitgegaan worden gelet op zijn persoonlijke ervaringen.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat de verklaringen van eiser over wat hij heeft meegemaakt in Kroatië en over de situatie daar, niet tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure in Kroatië. Eiser heeft zijn verklaringen op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met het motiveringsbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat uit het bestreden besluit wel degelijk blijkt dat eisers verklaringen zijn meegenomen. [3] De beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister in redelijkheid geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De minister heeft er terecht op gewezen dat eiser niet heeft onderbouwd dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die ertoe leiden dat een overdracht onevenredig hard is. Voor zover eiser aanvoert dat deze gelegen zijn in zijn eerdere ervaringen in Kroatië overweegt de rechtbank dat eiser zeer summier heeft verklaard over de omstandigheden van zijn verblijf aldaar. Daaruit kan daarom niet worden afgeleid dat een overdracht in het geval van eiser onevenredig hard is. Voor zover eiser wijst op de mishandelingen in Kroatië, overweegt de rechtbank dat dit niet kan worden aangemerkt als een bijzondere, individuele omstandigheid die ertoe leidt dat een overdracht aan Kroatië getuigt van onevenredige hardheid. De Afdeling heeft namelijk geoordeeld dat omstandigheden die betrekking hebben op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt, niet ook van belang kunnen zijn bij de vraag of sprake is bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat een overdracht getuigt van onevenredige hardheid. [4]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie pagina’s 5 tot en met 9 van het bestreden besluit.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717.