ECLI:NL:RBDHA:2025:4420
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser op 28 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij zijn referent. De rechtbank heeft eerder, op 10 januari 2024, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen zestien weken een besluit te nemen. Eiser heeft vervolgens op 23 augustus 2024 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, wat wederom gegrond werd verklaard op 30 oktober 2024, met de opdracht aan verweerder om binnen twee weken een besluit bekend te maken. Op 3 februari 2025 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld, omdat verweerder wederom geen besluit had genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht en heeft dit verzoek toegewezen. De rechtbank heeft overwogen dat, volgens vaste jurisprudentie, een ingebrekestelling vereist is bij het niet tijdig nemen van een besluit, maar dat dit niet geldt wanneer de rechtbank al een termijn heeft gesteld. In dit geval heeft verweerder geen besluit genomen, ondanks eerdere uitspraken die hem daartoe hebben verplicht. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen en heeft een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is gedaan op 19 maart 2025 en openbaar gemaakt.