ECLI:NL:RBDHA:2025:4420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL25.5239
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiser op 28 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij zijn referent. De rechtbank heeft eerder, op 10 januari 2024, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen zestien weken een besluit te nemen. Eiser heeft vervolgens op 23 augustus 2024 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, wat wederom gegrond werd verklaard op 30 oktober 2024, met de opdracht aan verweerder om binnen twee weken een besluit bekend te maken. Op 3 februari 2025 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld, omdat verweerder wederom geen besluit had genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht en heeft dit verzoek toegewezen. De rechtbank heeft overwogen dat, volgens vaste jurisprudentie, een ingebrekestelling vereist is bij het niet tijdig nemen van een besluit, maar dat dit niet geldt wanneer de rechtbank al een termijn heeft gesteld. In dit geval heeft verweerder geen besluit genomen, ondanks eerdere uitspraken die hem daartoe hebben verplicht. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen en heeft een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is gedaan op 19 maart 2025 en openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5239

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

Eiser heeft op 28 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een
besluit op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader
van nareis voor verblijf bij [referent].
Bij uitspraak van 10 januari 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond
verklaard en daarbij verweerder opgedragen om binnen een termijn van zestien weken een
besluit op de aanvraag te nemen (ECLI:NL:RBDHA: 2024:421).
Op 23 augustus 2024 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van
een besluit op de hierboven genoemde aanvraag.
Bij uitspraak van 30 oktober 2024, bekendgemaakt op 31 oktober 2024, heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard en daarbij verweerder opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken (ECLI:NL:RBDHA:2024:17890).
Op 3 februari heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de hierboven genoemde aanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het overgelegde formulier is voldoende aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
2. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste keer) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. [1] Uit deze jurisprudentie volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich niet aan deze termijn houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
3. In haar uitspraak van 30 oktober 2024, bekendgemaakt op 31 oktober 2024, heeft de rechtbank het tweede beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van €15.000.
4. Eiser heeft het derde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag ingesteld op 3 februari 2025. Op dat moment was de rechterlijke dwangsom volgelopen. De minister heeft nog altijd geen besluit genomen op de aanvraag van eiser. Dit betekent dat het beroep ontvankelijk en gegrond is.
5. Verweerder heeft in het verweerschrift betoogd dat er sprake is van samenhang met de zaak bekend onder het zaaknummer: NL25.5273. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Zoals in de uitspraak van 10 januari 2024 door deze rechtbank en zittingsplaats al is overwogen laat de omstandigheid dat er in dit geval sprake van gezinsleden die tegelijkertijd een aanvraag hebben ingediend voor verblijf bij dezelfde referente, onverlet dat aan een ander toetsingskader moet worden getoetst.
6. In het geval van eiser heeft verweerder in het verweerschrift meegedeeld dat de aanvraag inmiddels is toegewezen aan een behandelaar. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat hij voornemens is herstel verzuim te bieden om de aanvraag compleet te maken en dat hij voornemens is om nader onderzoek, mogelijk in de vorm van een gehoor, te verrichten. Verweerder vraagt dan ook om termijn van twintig weken op te leggen om een besluit te nemen.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde beslistermijn van twee weken waarbinnen verweerder een besluit bekend dient te maken. De rechtbank heeft in haar eerste uitspraak op het eerste beroep niet tijdig beslissen al een redelijke nadere beslistermijn gesteld. Daar komt bij dat verweerder bij uitspraak van 30 oktober 2024, bekendgemaakt op 31 oktober 2024, is opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Inmiddels is er geruime tijd verstreken en verweerder heeft nog altijd geen besluit op de aanvraag genomen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 200 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank merkt in dat verband op dat uit de eerder aan verweerder opgelegde dwangsom vooralsnog een onvoldoende prikkel is gebleken, nu een besluit op de aanvraag is uitgebleven.
9. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
 bepaalt dat verweerder wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag, aan eiser een dwangsom van € 200 (tweehonderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000 (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan op 19 maart 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673.