In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft op 11 januari 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had zijn aanvraag op 9 mei 2023 ingediend, en de staatssecretaris bevestigde de ontvangst op 22 mei 2023. De beslistermijn van 90 dagen werd met drie maanden verlengd, waardoor de staatssecretaris uiterlijk op 9 november 2023 een besluit had moeten nemen. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser de staatssecretaris op 10 november 2023 in gebreke gesteld en op 28 november 2023 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is en kennelijk gegrond, omdat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken.
De rechtbank heeft het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen, omdat voldoende aannemelijk is gemaakt dat aan de voorwaarden voor vrijstelling is voldaan. De rechtbank volgt niet het standpunt van verweerder dat er sprake is van samenhang met een ander beroep, omdat eiser een afzonderlijke aanvraag heeft ingediend voor gezinshereniging bij zijn vrouw. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en oordeelt dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100 per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.