ECLI:NL:RBDHA:2024:421

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft op 11 januari 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had zijn aanvraag op 9 mei 2023 ingediend, en de staatssecretaris bevestigde de ontvangst op 22 mei 2023. De beslistermijn van 90 dagen werd met drie maanden verlengd, waardoor de staatssecretaris uiterlijk op 9 november 2023 een besluit had moeten nemen. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser de staatssecretaris op 10 november 2023 in gebreke gesteld en op 28 november 2023 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is en kennelijk gegrond, omdat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken.

De rechtbank heeft het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen, omdat voldoende aannemelijk is gemaakt dat aan de voorwaarden voor vrijstelling is voldaan. De rechtbank volgt niet het standpunt van verweerder dat er sprake is van samenhang met een ander beroep, omdat eiser een afzonderlijke aanvraag heeft ingediend voor gezinshereniging bij zijn vrouw. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en oordeelt dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100 per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37403

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: V. de Graaf).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de voor hem ingediende aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) in het kader van nareis.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Er is verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep van eiser wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Namens eiser is de aanvraag om verlening van een mvv ingediend op 9 mei 2023. Verweerder heeft de ontvangst van de aanvraag bevestigd op 22 mei 2023. Verweerder heeft de beslistermijn van 90 dagen met drie maanden verlengd op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder had daarom uiterlijk op 9 november 2023 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft verweerder op 10 november 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 28 november 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep in zoverre ontvankelijk is. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. De rechtbank volgt niet het standpunt van verweerder dat er in dit geval sprake is van samenhang met een ander beroep tegen het niet tijdig beslissen. Eiser wil namelijk verblijven bij zijn vrouw (referent) en namens hem is daarom een aanvraag gedaan voor een mvv. Daarnaast heeft referent een zogenaamde artikel 8 EVRM aanvraag ingediend voor haar moeder. Ook al is er in dit geval sprake van gezinsleden die tegelijkertijd een aanvraag hebben ingediend voor verblijf bij dezelfde referent, laat dit onverlet dat aan een ander toetsingskader moet worden getoetst.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
6. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
7. Verweerder heeft in zijn verweerschrift de rechtbank verzocht om een nadere beslistermijn van zestien weken na de uitspraak. De rechtbank acht dat niet onredelijk. Zij zal daarom bepalen dat verweerder binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
9. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de voor eiser ingediende aanvraag;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent);
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.