ECLI:NL:RBDHA:2025:441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
NL24.48113 en NL24.48114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres, een asielzoekster, beroep aantekende tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om haar asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De minister had dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Polen als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiseres had op 21 juni 2024 asiel aangevraagd, maar de minister weigerde de aanvraag te behandelen, omdat Polen had ingestemd met de terugname van eiseres. Tijdens de zitting op 14 januari 2025 was eiseres niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de minister de zienswijze van eiseres, ingediend op 21 oktober 2024, niet had betrokken bij de besluitvorming, wat leidde tot een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar besloot de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat de minister in het verweerschrift alsnog inhoudelijk op de zienswijze was ingegaan. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en veroordeelde de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres. De uitspraak werd openbaar gedaan en er werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.48113 en NL24.48114
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 14 januari 2025 in de zaak tussen
[naam], eiseres/verzoekster, [1]
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. D. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen daarvoor verantwoordelijk is.
1.1.
Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. [2] De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de voorlopige voorziening, op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Eiseres is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
1.3.
Na afloop van de zitting is onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank/voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft in Nederland op 21 juni 2024 asiel aangevraagd. De minister heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat Polen hiervoor verantwoordelijk is. Polen is verzocht om terugname van eiseres en dit is op 22 juli 2024 aanvaard. De minister is voornemens om eiseres aan Polen over te dragen. Eiseres is het hier niet mee eens.
Niet betrokken zienswijze
3. De rechtbank stelt vast dat de minister de zienswijze van 21 oktober 2024 niet heeft betrokken bij de besluitvorming. De rechtbank overweegt dat de zienswijze volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) een essentieel onderdeel vormt van de besluitvormingsprocedure. [3] De rechtbank oordeelt dat daarom sprake is van een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek. [4] De beroepsgrond slaagt en het beroep is gegrond. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat de minister in het verweerschrift alsnog inhoudelijk is ingegaan op de zienswijze van 21 oktober 2024. [5] Daartoe overweegt zij ten aanzien van de beroepsgronden van eiseres als volgt.
Ontvangst dossier
4. Voor zover eiseres in beroep heeft opgemerkt dat zij het dossier eerst op 15 november 2024 heeft ontvangen, leidt dit niet tot een ander oordeel. Gesteld noch gebleken is dat eiseres hierdoor in haar belangen is geschaad. Eiseres heeft namelijk in december 2024 een tweede zienswijze ingediend. Ook is zij in de gelegenheid geweest om op het verweerschrift te reageren, waarin op de eerste zienswijze van eiseres is gereageerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Standaardvoornemen
5. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister in het voornemen voldoende ingegaan op de gronden die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Ook blijkt uit het voornemen dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres impliciet zijn betrokken. Volgens de rechtbank is deze handelswijze niet onzorgvuldig. [6] De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Artikel 3 van het EVRM [7]
6. De minister heeft aangenomen dat voor Polen kan worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Dat heeft hij naar het oordeel van de rechtbank kunnen doen. De rechtbank wijst er allereerst op dat dit recentelijk op 4 september 2024 door de Afdeling bevestigd. [8] De rechtbank ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan dat de hoogste bestuursrechter heeft gedaan. De door eiser ingebrachte informatie is namelijk niet wezenlijk anders dan de landeninformatie die de Afdeling heeft betrokken in haar uitspraken. De verwijzing naar de uitspraak van 13 april 2022 [9] van de Afdeling kan eiseres niet baten, gelet op de recente uitspraak van 4 september 2024.
7. De ervaringen van eiseres met de Poolse autoriteiten zijn ook onvoldoende voor het oordeel dat in Polen sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen. Daartoe heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat eiseres maar kort in Polen heeft verbleven (3 dagen) en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als Dublinclaimant geconfronteerd zal worden met een
pushback. Ook kan eiseres klagen bij de Poolse autoriteiten over haar behandeling of misstanden. Zij heeft niet onderbouwd dat dit niet kan of dat de Poolse autoriteiten niet bereid zijn naar haar klacht te luisteren. De minister heeft zich daarbij op het standpunt mogen stellen dat uit de verklaring van eiseres dat zij geen aangifte heeft kunnen doen in Polen van haar verkrachting in Belarus, niet volgt dat de autoriteiten van Polen hun internationale verplichtingen niet zijn nagekomen. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in de stelling dat zij terecht zal komen in een situatie van verregaande materiele deprivatie. [10] De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere kwetsbaarheid
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres verder onvoldoende onderbouwd dat zij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt. Daartoe is de enkele stelling dat zij psychisch klachten heeft en in Polen opnieuw zal worden gedetineerd, zonder nadere onderbouwing, onvoldoende. De minister heeft daarom niet ten onrechte gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een bijzonder opvangbehoefte heeft, of zonder aanvullende garanties geen opvang zal krijgen in Polen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Artikel 17 Dublinverordening
9. Het beroep van eiseres op artikel 17 van de Dublinverordening slaagt niet. Niet is gebleken van bijzondere en individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Polen van een zodanige onevenredige hardheid getuigt. De enkele stelling dat de overdracht onwenselijk is, is daarvoor onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit vanwege de nadere motivering in het verweerschrift. Omdat op het beroep is beslist zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
12. Op de zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2025 door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en geanonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen de uitspraak op het beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.
Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Gemakshalve wordt in de uitspraak alleen eiseres gebruikt, maar hiermee wordt ook verzoekster
2.NL24.48114.
4.Artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
6.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
7.Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
10.Als bedoeld in het Jawo-arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 91-93.