ECLI:NL:RBDHA:2025:4388

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10366
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de informatieplicht van de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 11 maart 2025, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de minister door zijn gemachtigde werd vertegenwoordigd. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of de minister heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser betoogde dat de informatiefolder die aan hem was verstrekt onjuistheden bevatte en niet voldeed aan de eisen van begrijpelijkheid. De rechtbank oordeelde echter dat de minister op een gestandaardiseerde wijze aan zijn informatieplicht had voldaan en dat de gebreken in de informatiefolder niet zodanig waren dat deze de belangen van eiser hadden geschaad. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat de minister niet had hoeven volstaan met een lichter middel. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10366

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Heeft de minister voldaan aan de informatieplicht?
1. Eiser betoogt dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Aan eiser moet namelijk een schriftelijke informatiefolder worden uitgereikt, waarin onder andere een overzicht van de van toepassing zijnde feitelijke en juridische gronden is opgenomen. De Afdeling heeft geoordeeld dat deze informatiefolder in begrijpelijke taal moet zijn opgesteld en dat deze informatie moet bevatten over de redenen van bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en de mogelijkheid tot gratis rechtsbijstand. [1] Eiser betoogt dat er verschillende onjuistheden staan in de Engelse versie van de informatiefolder die aan hem is verstrekt. Ten eerste voert eiser aan dat de van toepassing zijnde feitelijke en juridische gronden onjuist zijn weergegeven, omdat geen onderscheid wordt gemaakt tussen de zware en lichte gronden. Ten tweede voert eiser aan dat de zware gronden 3a, 3b en 3c onjuist zijn vertaald. Dit zijn volgens eiser geen letterlijke vertalingen van de oorspronkelijke tekst die in de maatregel staat. Eiser wijst er specifiek op dat de verwijzing naar de Vreemdelingenwet 2000 ontbreekt in de vertaling van de zware grond 3b, waardoor het niet duidelijk is dat dit betrekking heeft op de autoriteiten die toezicht houden op vreemdelingen. Daarnaast stelt eiser dat de essentie van zware grond 3c verkeerd is vertaald. In de vertaling wordt namelijk niet verwezen naar een visum of een aanwijzing om Nederland te verlaten. Bovendien blijkt uit de informatiefolder volgens eiser niet duidelijk dat dit ook om Europa gaat. Ten derde voert eiser aan dat de formulering van de lichte grond 4a onduidelijk is. Voor eiser is onduidelijk om welke verplichtingen het gaat. Tot slot voert eiser aan dat de rechtsmiddelenclausule in de folder onjuist is. Deze clausule impliceert dat alleen na overleg met een advocaat beroep ingesteld kan worden, terwijl dat niet zo is. Eiser verwijst in dit verband naar twee uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats. [2] Bovenstaande gebreken zorgen ervoor dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb 2000. Eiser stelt dat er geen ruimte is om deze gebreken met een belangenafweging te passeren. De minister heeft namelijk een termijn van zes maanden gekregen om de werkwijze in overeenstemming te brengen met artikel 5.3 van het Vb 2000. Deze termijn is inmiddels verstreken.
1.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de van toepassing zijnde feitelijke en juridische gronden in de Engelse vertaling onjuist zijn weergegeven, omdat geen onderscheid wordt gemaakt tussen de zware en lichte gronden. De minister wijst terecht op de uitspraak van de Afdeling [3] waaruit volgt dat de minister op een gestandaardiseerde wijze aan haar informatieplicht mag voldoen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een kruisjesformulier met daarin een standaardvolgorde en nummering van de verschillende wettelijke grondslagen en zware en lichte gronden. Daar is in dit geval aan voldaan aangezien de zware en lichte gronden zijn aangekruist die aan de maatregel ten grondslag liggen. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn betoog dat de zware gronden 3a en 3b onjuist zijn vertaald. Hoewel het geen letterlijke vertalingen zijn van de oorspronkelijke tekst in de maatregel, wordt in de informatiefolder in begrijpelijke taal voldoende duidelijk gemaakt wat de gronden betekenen. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat de lichte grond 4a onvoldoende duidelijk is. Uit de vertaling blijkt dat het gaat om verplichtingen die gelden bij binnenkomst en tijdens het verblijf in Nederland. Dit acht de rechtbank voldoende duidelijk en het kan niet van de minister worden verlangd dat alle verplichtingen uit hoofdstuk 4 van het Vb 2000 in de informatiefolder worden opgesomd en aangekruist.
1.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de rechtsmiddelenverwijzing in de Engelse vertaling voldoende duidelijk is. De tekst luidt
“You can appeal the custodial measure. This is something to discuss this with your lawyer.”In deze taalversie is geen sprake van een zodanig dwingende formulering dat een in bewaring gestelde vreemdeling daaruit zou moeten begrijpen dat alleen na overleg met een advocaat beroep kan worden ingesteld.
1.3.
Eiser voert wel terecht aan dat de informatiefolder qua formulering ten aanzien van de zware grond 3c voor verbetering vatbaar is. De rechtbank volstaat op dit punt met een verwijzing naar de door eiser genoemde uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 maart 2025.
1.4.
Dit betekent echter niet dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren. Het betoog van eiser dat het een gebrek betreft dat niet gepasseerd mag worden, volgt de rechtbank dus niet. De enkele omstandigheid dat de folder op dit punt niet helemaal volledig is, maakt niet dat de rechtbank geen belangenafweging kan verrichten. In dit geval is eiser niet in zijn belangen geschaad. Eiser was door de informatiefolder namelijk wel op de hoogte van de redenen van de inbewaringstelling, wist dat er een rechtsmiddel openstond, en is gewezen op de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand te vragen. Verder heeft eiser feitelijk een dag na de inbewaringstelling beroep ingesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt. De beroepsgrond slaagt niet.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
2.1.
Eiser betwist enkel de zware gronden 3a, 3b en 3c. De onbetwiste zware gronden 3d, 3e en 3f en de onbetwiste lichte gronden 4a, 4c en 4d kunnen de maatregel van bewaring echter al dragen. Deze gronden kunnen de maatregel dragen omdat zij feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. [4] Wat eiser heeft aangevoerd tegen de zware gronden 3a, 3b en 3c kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
3. Eiser voert aan dat de minister hadden moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, omdat hij medische problemen heeft. Eiser wil naar een asielzoekerscentrum om daar zijn asielprocedure af te wachten.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. De rechtbank is van oordeel dat de minister in de maatregel terecht wijst op het feit dat uit de gronden van de maatregel van bewaring en de motivering daarvan het risico volgt dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat betreft de medische problemen van eiser wijst de minister er terecht op dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. [5] Indien eiser meent dat de medische zorg in het detentiecentrum voor hem niet voldoende is, dan zal hij dat nader moeten onderbouwen. Dat heeft eiser niet gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979, r.o. 3.1.
2.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 3 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3742 en Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 3 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3497.
3.ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979, r.o. 3.3.
4.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.ABRvS 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:16.
6.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.