ECLI:NL:RBDHA:2025:429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
NL24.37501
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en hechte persoonlijke banden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, een Ghanese van 19 jaar, had de aanvraag ingediend om bij haar vader in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Asiel en Migratie, die stelde dat eiseres niet voldeed aan de vereisten voor een mvv en dat er geen feitelijke gezinsband was aangetoond. De rechtbank behandelt de zaak en concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij is geboren uit een relatie die gelijk te stellen is met een huwelijk, en dat er onvoldoende bewijs is voor hechte persoonlijke banden met haar vader. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag door de verweerder terecht is, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit, dat vereist dat er sprake moet zijn van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37501

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 12 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 augustus 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres, K. Mensha als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2005 en heeft de Ghanese nationaliteit. Eiseres heeft op 28 december 2022 een aanvraag ingediend voor het verlenen van een mvv met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’, omdat zij bij haar vader (referent) in Nederland wil verblijven.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een mvv en zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen haar en referent. Ook heeft eiseres niet aangetoond dat tussen haar en referent hechte persoonlijke banden bestaan, waardoor volgens verweerder geen sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] .

Wat vindt eiseres?

5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) is een onjuiste implementatie van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang gelezen met artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b van de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] . Verweerder maakt, in strijd met artikel 8 van het EVRM en de Gezinsherenigingsrichtlijn, een onderscheid tussen juridische buitenechtelijke kinderen en juridische kinderen geboren uit een wettelijk huwelijk. In beide gevallen is de juridische relatie voldoende om gezinsleven aan te nemen. Eiseres is bovendien geboren uit een relatie die in voldoende mate gelijk te stellen is met een huwelijk. Verder is referent de biologische vader en erkenner van eiseres en dat is voldoende om gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aan te nemen. Door het onjuiste toetsingskader verlangt verweerder ten onrechte dat eiseres aantoont dat sprake is van hechte persoonlijke banden. Eiseres beroept zich in dit kader op twee uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). [3]
5.1.
Indien het voorgaande niet wordt gevolgd, voert eiseres verder aan dat verweerder bij de beoordeling van de hechte persoonlijke banden moet betrekken dat referent eiseres heeft erkend. Ook is relevant dat referent in Ghana gedurende vier tot vijf jaar heeft samengewoond met eiseres. Eiseres heeft bij haar aanvraag en in bezwaar een aantal bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van de hechte persoonlijke banden, zoals een verklaring van haar moeder, een verklaring van haar grootouders, haar geboorteakte, de weegkaart, bewijzen van geldovermakingen naar Ghana, inschrijving op de basisschool en bewijzen dat referent eiseres in 2020, 2022 en 2024 heeft opgezocht in Ghana. Daarnaast ondersteunt referent eiseres al langere tijd financieel en maakt hij sinds zijn vertrek in 2010 geld over naar haar moeder. Verweerder heeft de overgelegde bewijsstukken ten onrechte gepasseerd en niet in samenhang betrokken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen, omdat zij geen geldige mvv heeft. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Is eiseres geboren uit een huwelijk of een relatie die gelijk te stellen is met een huwelijk?
7. Ten eerste is in geschil of eiseres is geboren uit een relatie die gelijk te stellen is met een huwelijk en er om die reden tussen eiseres en referent gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij is geboren uit een relatie die in voldoende mate gelijk te stellen is met een huwelijk. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat uit de verklaringen van referent en de overgelegde documenten niet volgt dat referent en de moeder van eiseres ten tijde van de geboorte van eiseres verloofd waren. Verweerder heeft ook kunnen stellen dat niet is gebleken dat referent en eiseres gedurende vier tot vijf jaar hebben samengewoond, omdat de overgelegde verklaringen niet objectief verifieerbaar zijn en uit de overgelegde documenten niet blijkt dat eiseres en referent daadwerkelijk op hetzelfde adres hebben samengewoond. Nu verweerder op goede gronden heeft geconstateerd dat geen sprake is van een relatie welke met een huwelijk op één lijn gelijk te stellen is, heeft verweerder vervolgens beoordeeld of tussen eiseres en referent sprake is van hechte persoonlijke banden, zodat gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM moet worden aangenomen.
Hanteert verweerder een juist toetsingskader bij de beoordeling van het gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM?
8. Ten tweede is in geschil of verweerder een juist toetsingskader hanteert bij de beoordeling of sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [4] . Daarbij gaat het om de vraag of verweerder de Gezinsherenigingsrichtlijn op een juiste wijze heeft geïmplementeerd in zijn beleid.
8.1.
In het vreemdelingenbesluit staat dat een verblijfsvergunning wordt verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van de referent, dat naar het oordeel van verweerder feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van hem staat. [5] Uit het beleid van verweerder vloeit voort dat het kind in ieder geval behoort tot het gezin van de hoofdpersoon als tussen hem en het kind sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [6] Uit de feiten en omstandigheden moet blijken dat tussen het minderjarige kind en – voor zover hier relevant – zijn erkenner of biologische vader (wiens kind niet uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie is geboren) dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. [7] Hechte persoonlijke banden is een begrip van feitelijke aard. [8] Volgens de hoogste bestuursrechter [9] moet voor de beoordeling worden gekeken naar de invulling van het contact op dit moment en in het verleden, en de intensiteit van dat contact.
8.2.
De rechtbank stelt voorop dat uit de door verweerder ter zitting aangehaalde uitspraken van de hoogste bestuursrechter [10] volgt dat het beleid van verweerder in overeenstemming is met artikel 4, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 16, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn en de jurisprudentie van het HvJ EU en het EHRM inzake het gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. In die uitspraken is onder meer overwogen [11] dat artikel 3.14 aanhef en onder c, van het Vb, waarin het vereiste om feitelijk tot het gezin van de gezinshereniger te behoren staat, een juiste implementatie is van het begrip ‘ten laste komen van’ in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. In die uitspraken is vervolgens geconcludeerd dat verweerder met de implementatie van de Gezinsherenigingsrichtlijn in de nationale wetgeving voldoet aan artikel 8 van het EVRM.
8.3.
In de uitspraak van 18 juli 2018 [12] heeft de hoogste bestuursrechter verder overwogen dat uit jurisprudentie van het EHRM volgt dat als sprake is van een kind dat niet is geboren uit een huwelijk of een met het huwelijk op één lijn te stellen relatie, enkel biologische verwantschap onvoldoende is om beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen een biologische vader en zijn kind aan te nemen. Het al dan niet bestaan van beschermenswaardig gezinsleven is in essentie een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. In de regel is hiervoor samenwoning vereist, maar ook andere factoren kunnen bij uitzondering een rol spelen, zoals de aard van de relatie tussen de biologische ouders en de aantoonbare interesse in en inzet voor het kind door de biologische vader zowel voor als na de geboorte. [13] Als een vaste relatie tussen de ouders ontbreekt, is enkel biologische verwantschap onvoldoende voor beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Hieruit volgt dat de invulling die verweerder in de Vreemdelingencirculaire aan het begrip 'gezinsleven' geeft ook in overeenstemming is met de jurisprudentie van het EHRM.
8.4.
De hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling leiden dus tot de conclusie dat artikel 3.14, aanhef en onder c van het Vb niet in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Is het zijn van biologische vader en erkenner voldoende om gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aan te nemen?
9. Ten derde is in geschil of het zijn van biologisch vader en gestelde erkenner voldoende is om gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aan te nemen. Referent is weliswaar de biologische vader en gestelde erkenner van eiseres, maar verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat dit onvoldoende is om gezinsleven aan te nemen. Zoals overwogen onder 6.3 en 6.4, volgt uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter dat enkel biologisch verwantschap onvoldoende is om gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen een minderjarig kind en zijn biologische ouder of erkenner aan te nemen. [14] Deze uitleg is in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM. [15]
Is tussen eiseres en referent sprake van hechte persoonlijke banden?
10. Ten slotte is in geschil of tussen eiseres en referent hechte persoonlijke banden bestaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat uit de feiten en omstandigheden onvoldoende blijkt dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eisers en referent. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat referent in gezinsverband heeft samengewoond met de moeder van eiseres ten tijde van haar geboorte. Er zijn ter onderbouwing daarvan documenten overgelegd, zoals de weegkaart, de geboorteakte van eiseres, de inschrijving van de basisschool en de verklaringen van de moeder en grootouders van eiseres, maar verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat uit deze documenten niet kan worden opgemaakt dat referent gedurende een periode van vier tot vijf jaar daadwerkelijk met eiseres en haar moeder heeft samengewoond. Daarnaast heeft verweerder erop kunnen wijzen dat de verklaringen van de moeder en de grootouders geen objectief verifieerbare documenten zijn.
10.1.
Verder volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat referent niet heeft onderbouwd dat hij voldoende invulling geeft aan zijn relatie met eiseres. Zo heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat referent sinds zijn vertrek uit Ghana in 2010 structureel is blijven bijdragen aan de opvoeding en het levensonderhoud van eiseres. Dat eiseres stortingsbewijzen vanaf 2017 en specifiek de jaren 2021 en 2022 heeft overgelegd, maakt dit niet anders, omdat hiermee niet wordt onderbouwd dat referent vanaf 2010 structureel financieel heeft bijgedragen. Ten aanzien van het gestelde intensieve contact, heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat eiseres enkel chatgesprekken van juli tot september 2023 en enkele screenshots van videogesprekken heeft overgelegd. Ten aanzien van de beroepsgrond dat referent betrokken is bij belangrijke keuzes heeft verweerder mogen concluderen dat referent deze stelling onvoldoende geconcretiseerd heeft. Zo heeft referent niet nader onderbouwd wat voor vorm de betrokkenheid aanneemt en dat zijn keuzes bepalend zijn voor eiseres. Bovendien heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat referent tijdens zijn asielgehoor in 2013 niets heeft verklaard over eiseres, wat afbreuk doet aan zijn verklaringen in deze procedure over het gezinsleven met eiseres in Ghana. Ook als eiseres gevolgd zou worden in haar stelling dat referent haar heeft erkend, maakt dit niet dat sprake is van hechte persoonlijke banden.
10.2.
Verweerder heeft gezien het voorgaande niet ten onrechte geconcludeerd dat tussen eiseres en referent geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dat betekent dat niet is voldaan aan de eis van artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Richtlijn 2003/86/EG.
3.Zie de uitspraak van het EHRM van 17 januari 2012, A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606 en de uitspraak van het EHRM van 1 juni 2004, L. tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2004:0601JUD004558299.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vb.
6.B7/3.2.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Werkinstructie 2020/16 ‘Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM’.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2366.
10.Zie de uitspraken van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2366 en van 26 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2580.
11.Zie rechtsoverwegingen 4.5 en 4.6 van ECLI:NL:RVS:2018:2366.
12.Zie rechtsoverweging 4.7 van ECLI:NL:RVS:2018:2366.
13.Zie de uitspraak van het EHRM van 17 januari 2012, A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606.
14.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2366 en de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2580.
15.Zie de uitspraak van het EHRM van 1 juni 2004, L. tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2004:0601JUD004558299.