1.2.Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser al eerder, namelijk op 26 augustus 2024, in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op 15 oktober 2024 heeft Nederland aan Duitsland verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). In dit terugnameverzoek heeft Nederland vermeld dat eiser heeft verklaard dat hij samen met zijn zoon [naam] heeft verlaten, dat zij elkaar zijn kwijtgeraakt in Polen, dat zijn zoon naar Nederland is gereisd en dat eiser ook naar Nederland is gereisd toen hij erachter kwam dat zijn zoon hier was. In het terugnameverzoek staat verder dat eiser weliswaar niet op hetzelfde moment internationale bescherming heeft gevraagd als zijn zoon, maar dat het in het belang van de zoon is dat hij bij eiser blijft. In het terugnameverzoek staat voorts dat het verzoek ook ziet op de minderjarige zoon van eiser. De Duitse autoriteiten hebben op 17 oktober 2024 aan Nederland gevraagd om bewijs van de familieband tussen eiser en zijn zoon. Op 25 oktober 2024 hebben de Duitse autoriteiten het terugnameverzoek geweigerd omdat er geen bewijs van de familieband was geleverd. Op 28 oktober 2024 heeft Nederland een verzoek tot ‘second opinion’ naar de Duitse autoriteiten verzonden, met daarbij gevoegd (een kopie van) de geboorteakte van eisers zoon. De Duitse autoriteiten hebben op 8 november 2024 te kennen gegeven nog niet akkoord te kunnen gaan met het terugnameverzoek omdat de geboorteakte nog moet worden vertaald. Op 18 november 2024 heeft Duitsland aan Nederland gevraagd om informatie over de moeder van eisers zoon. Nederland heeft op 19 november 2024 informatie verstrekt. Op 20 november 2024 heeft Duitsland het terugnameverzoek uiteindelijk aanvaard.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser, die mede geldt voor zijn minderjarige zoon, met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij en zijn zoon bij overdracht aan Duitsland een reëel risico lopen op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden strijdige behandeling. Ook hebben eiser en zijn zoon volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om de asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.
3. Eiser voert primair aan dat verweerder in het terugnameverzoek aan Duitsland de datum van de asielaanvraag van zijn zoon in Nederland had moeten vermelden. Hij wijst er daarbij op dat het verzoek om ‘second opinion’ meer dan twee maanden nadat zijn zoon zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend, is verzonden. Dat is buiten de claimtermijn. Subsidiair doet eiser een beroep op artikel 6, eerste lid, in verbinding met artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Hij wijst er in dit kader op dat overdracht aan Duitsland niet in het belang is van zijn zoon. Zijn zoon is minderjarig en kwetsbaar, is al enkele maanden in Nederland en heeft een trauma opgelopen door de reis waarbij hij gescheiden is geraakt van eiser. Volgens eiser moet er een humanitaire oplossing worden gezocht. Eiser wijst er daarbij op dat de Dublinverordening tot doel heeft om binnen een zo kort mogelijke termijn duidelijkheid te verschaffen over de verantwoordelijk lidstaat en dat zijn zoon er aanvankelijk van uit mocht gaan dat Nederland zijn asielaanvraag zou behandelen. Volgens eiser is het schadelijk als zijn zoon zes maanden later opnieuw moet beginnen in een andere lidstaat. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van een overdracht voor zijn zoon. Meer subsidiair doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft daarbij gewezen op een brief van verweerder van 10 januari 2025 in een andere zaak, waarin verweerder te kennen geeft dat de asielaanvragen van ouders wier zonen eerder asiel hadden aangevraagd, in de nationale procedure worden behandeld.
Het oordeel van de rechtbank
Het terugnameverzoek