ECLI:NL:RBDHA:2025:3737
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek voorlopige voorziening Participatiewet en afwijzing bijstandsaanvragen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de Participatiewet. Verzoekers, een echtpaar, hadden eerder aanvragen voor bijstandsuitkeringen ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland waren afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoekers niet hadden aangetoond in bijstandsbehoeftige omstandigheden te verkeren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 27 februari 2025, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers in acute financiële nood verkeerden, maar dat zij onvoldoende bewijs hadden geleverd om aan te tonen dat zij recht hadden op bijstand. De rechtbank oordeelde dat de bijstandverlenende instantie bevoegd was om bankafschriften op te vragen over een langere periode dan de gebruikelijke drie maanden, gezien de omstandigheden van de zaak. Verzoekers hadden veel stortingen en af- en bijschrijvingen op hun rekeningen, waarvan de herkomst en bestemming onduidelijk waren. Dit leidde de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verzoekers niet in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerden en dat de aanvragen terecht waren afgewezen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geoordeeld dat de bestreden besluiten naar verwachting stand zullen houden. Er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.