In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, die van Algerijnse nationaliteit is. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister stelde dat de bewaring noodzakelijk was voor het vaststellen van de identiteit of nationaliteit van de eiser en voor het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt.
Tijdens de zitting op 24 februari 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en vastgesteld dat hij geen identiteit- of nationaliteitsgegevens heeft verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, en dat de zware en lichte gronden die de minister had aangevoerd feitelijk juist en voldoende gemotiveerd waren. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 maart 2025.