ECLI:NL:RBDHA:2025:3701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, die van Algerijnse nationaliteit is. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister stelde dat de bewaring noodzakelijk was voor het vaststellen van de identiteit of nationaliteit van de eiser en voor het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt.

Tijdens de zitting op 24 februari 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en vastgesteld dat hij geen identiteit- of nationaliteitsgegevens heeft verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, en dat de zware en lichte gronden die de minister had aangevoerd feitelijk juist en voldoende gemotiveerd waren. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7587
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W.R.S. Ramhit),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997.
Grondslag van de bewaring
2. De rechtbank begrijpt de beroepsgronden van eiser aldus dat hij de grondslag van de bewaring betwist. De rechtbank stelt vast dat eiser een asielaanvraag heeft gedaan en dat eiser geen identiteit- of nationaliteitsgegevens heeft verstrekt. Het onttrekkingsrisico blijkt uit de lichte en zware gronden die de rechtbank hierna onder 4. beoordeelt. De minister had dan ook voldoende aanknopingspunten om artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw aan de maatregel ten grondslag te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van
het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft alle zware en lichte gronden betwist. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3a en 3d feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser is op 8 februari 2022 Nederland ingereisd zonder geldig reisdocument. Ook is eiser niet in het bezit van enig document ter staving van zijn gestelde nationaliteit en identiteit. De rechtbank oordeelt dat ook de lichte grond 4c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat de stelling van eiser dat hij opvang kan krijgen in een asielopvang niet betekent dat hij een vaste woon- en verblijfplaats heeft.1
5. De zware gronden onder 3a en 3d en de lichte grond onder 4c zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de overige gronden behoeft daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 30 oktober 2006, 2006/6986/1, van 1 augustus 2 006, ECLI:NL:RVS:2006:AY5964, van 29 december 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG9512 en meer recent van 23 oktober 2023 ECLI:NL:RVS:2023:3885.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 maart 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.