Op 9 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken AWB 23/12770, AWB 23/12809 en AWB 24/8307, waarbij eiser, een Marokkaanse man, in beroep ging tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER voor verblijf bij zijn moeder in Nederland en de beëindiging van zijn verblijfsrecht bij zijn schoondochter. Eiser heeft sinds 1992 in Nederland gewoond en heeft in 2016 verblijfsrecht verkregen op basis van verblijf bij zijn schoondochter, die in 2019 naar België verhuisde. Eiser diende in 2022 een aanvraag in voor een verblijfsdocument EU/EER voor verblijf bij zijn moeder, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag en de beëindiging van het verblijfsrecht niet in strijd zijn met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en zijn moeder, en dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitviel. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten.