ECLI:NL:RBDHA:2025:365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
AWB 23/5233, AWB 23/5234
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER en verzoek voorlopige voorziening in het bestuursrecht

In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Eiser, geboren in 1989 en van Iraakse nationaliteit, heeft meerdere jaren in Nederland verbleven en heeft in het verleden rechtmatig verblijf gehad. De aanvraag voor een verblijfsdocument werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat eiser niet kon aantonen dat er een afhankelijkheidsverhouding bestond met zijn referente, die de Nederlandse nationaliteit heeft. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak op zijn beroep in Nederland kon afwachten. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 18 juni 2024, maar het onderzoek werd geschorst om verweerder de gelegenheid te geven een nadere reactie te geven op de bezwaargronden van eiser. Na aanvullende besluitvorming door verweerder op 9 juli 2024, heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat hij en zijn referente niet van elkaar gescheiden kunnen worden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van schending van de hoorplicht, omdat eiser geen bewijsstukken had overgelegd om zijn stellingen te onderbouwen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, met een proceskostenveroordeling voor verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/5233 (beroep) en AWB 23/5234 (voorlopige voorziening).
uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter van 9 januari 2025 in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: mr. M. van Kersbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER [1] . Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 3 november 2022 afgewezen.
1.2
Met het bestreden besluit van 21 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3
Eiser heeft beroep (AWB 23/5233) ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening (AWB 23/5234) te treffen, zodat eiser de uitspraak op het beroep in Nederland mag afwachten.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst, zodat verweerder een nadere reactie kon geven op eerder door eiser ingediende bezwaargronden.
1.5
Met het besluit van 9 juli 2024 heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit aangevuld [2] .
1.6
Eiser heeft hiertegen aanvullende beroepsgronden ingediend.
1.7
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op de nadere zitting van 7 november 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld van zijn zussen en zijn moeder, [referente] (referente), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Het onderzoek is aan het einde van deze nadere zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiser verblijft al meerdere jaren in Nederland en heeft in de periode 2005 tot en met 2008 rechtmatig verblijf gehad op grond van een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’. Alle daaropvolgende verblijfsaanvragen, zowel voor reguliere verblijfsvergunningen als asiel, zijn afgewezen en staan inmiddels in rechte vast.
3. Eiser wenst momenteel een afgeleid verblijfsrecht op grond van het arrest [3] Chavez-Vilchez vanwege verblijf bij referente, die de Nederlandse nationaliteit heeft. Deze aanvraag is bij het primaire besluit afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk gemaakt heeft dat er tussen hem en referente sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat ervan moet worden uitgegaan dat zij op geen enkele wijze van elkaar gescheiden kunnen worden.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser heeft zijn beroep na het aanvullende besluit gehandhaafd en stelt ten aanzien van de afhankelijkheid van referente het volgende. Na het vertrek van zijn vader heeft eiser de vaderlijke taken in het gezin op zich genomen. Sinds het vertrek van haar echtgenoot ervaart referente zware psychische klachten en eiser is de feitelijke verzorger van zijn moeder geworden. Referente kan vanwege haar medische klachten slecht voor zichzelf zorgen. Eiser gaat daarom mee naar artsen, het ziekenhuis en andere instanties. De begeleiding en zorg van eiser is noodzakelijk voor referente. Ook het feit dat eiser bij referente inwoont levert een sterk vermoeden op dat hij zorgtaken verleent. Ten slotte heeft verweerder de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU [4]
6. Uit het arrest [5] K.A. tegen Belgiëvolgt dat een derdelander niet uitsluitend een verblijfsaanspraak aan artikel 20 van het VWEU kan ontlenen, indien hij verblijf beoogt bij zijn minderjarig kind dat Unieburger is, maar dat ook een afgeleid verblijfsrecht kan ontstaan op grond van artikel 20 van het VWEU als een derdelander verblijf beoogt bij een meerderjarig familielid dat burger van de Unie is. In het arrest is uitgelegd dat daarvoor vereist is dat een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen twee volwassen familieleden, dat de meerderjarige derdelander en de meerderjarige Unieburger op geen enkele wijze van elkaar gescheiden kunnen worden en dat een verblijfsweigering ertoe zal leiden dat de Unieburger verplicht is om het grondgebied van de Unie te verlaten.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft kunnen concluderen dat niet is gebleken van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in het arrest K.A. waarbij sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat eiser en referent op geen enkele wijze van elkaar kunnen worden gescheiden. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser in bezwaar geen bewijsstukken heeft overgelegd om de afhankelijkheidsrelatie tussen hem en referente te onderbouwen en niet heeft gemotiveerd waarom er geen bewijsstukken overgelegd zouden kunnen worden. Hierbij heeft verweerder ook mogen betrekken dat eiser in zijn eerdere procedures op het belang van de ontbrekende stukken is gewezen. [6] Eiser heeft niet met stukken of andere objectieve bewijsmiddelen onderbouwd dat hij zijn moeder verzorgt, omdat zij gezien haar psychische en medische klachten niet voor zichzelf kan zorgen. De enkele stellingen van eiser dat hij de vaderlijke taken in het gezin heeft overgenomen en dat het cultureel wenselijk is dat er een man in huis is, heeft verweerder onvoldoende mogen achten voor het aannemen van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat referente gedwongen zou worden het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiser geen verblijfsvergunning wordt verleend.
Hoorplicht
7. De rechtbank is van oordeel dat van schending van de hoorplicht in bezwaar geen sprake is. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [7] Verweerder heeft zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een dergelijke twijfel geen sprake was. Eiser heeft, zoals de rechtbank al heeft overwogen, de afhankelijkheidsrelatie op geen enkele wijze onderbouwd. De bezwaargronden bevatten enkel een herhaling van wat eiser bij de aanvraag heeft aangevoerd. Er zijn geen verdere onderbouwende stukken aangeleverd, terwijl verweerder bij de afwijzing van de aanvraag duidelijk heeft aangegeven waar het aan ontbrak en met welke mogelijke bewijsstukken de afhankelijkheidsrelatie had kunnen worden onderbouwd. Nu dergelijke bewijsstukken in bezwaar niet zijn overgelegd, heeft eiser geen begin van bewijslevering gemaakt en kon verweerder op voorhand concluderen dat na bezwaar geen andere conclusie genomen zou worden dan in het primaire besluit al was gedaan. Een hoorzitting had deze conclusie niet anders gemaakt. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft na schorsing van het onderzoek ter zitting met het aanvullende besluit de motivering van het bestreden besluit aangevuld. Mede gelet op de brief van verweerder van 20 juni 2024 is de rechtbank van oordeel dat verweerder erkent dat het bestreden besluit op dat moment een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek kende. Uit deze brief blijkt immers dat de bezwaargronden van 15 februari 2023 niet in het bestreden besluit van 21 augustus 2023 zijn betrokken. Dit gebrek in de besluitvorming is echter in deze beroepsprocedure met het aanvullende besluit van 9 juli 2024 hersteld. Eiser heeft hier in beroep op kunnen reageren. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om met toepassing van artikel 6:22 van de Awb dit gebrek te passeren, nu niet aannemelijk is dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad en zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat verweerder op goede gronden een afgeleid verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez aan eiser geweigerd heeft.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [8] .
10. De rechtbank ziet, gelet op rechtsoverweging 8, aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2025 worden deze kosten voor het beroep vastgesteld op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een informele bestuurlijke lus en 0,5 punt voor de nadere zitting, met een waarde van € 907,- per punt, wegingsfactor 1). Voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening wordt de proceskostenvergoeding gelet op wat hiervoor onder 8 is overwogen in dit geval vastgesteld op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde van € 907,- per punt, wegingsfactor 1). Verweerder dient het totaalbedrag van € 3.628,- te betalen aan de gemachtigde van eiser.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.721,-.
De voorzieningenrechter
  • verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
griffier
(voorzieningen)rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De datum van verzending van deze uitspraak ziet u hierboven vermeld.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 6:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ziet het beroep van rechtswege zowel op het bestreden als het aanvullende besluit.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308
4.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308.
6.Zoals de eerdere uitspraak in een zaak van eiser van de Rechtbank Den Haag van 31 oktober 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:13723.
7.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).